“Nova evangelizatio ad christianam fidem tradendam”
VATICAANSTAD, vrijdag 4 maart 2001 (ZENIT.org),- Wij publiceren hier de Lineamena van de 13e gewone algemene vergadering van de bisschoppensynode, die plaats zal vinden in het Vaticaan van 7 tot 28 oktober over het thema “Nova evangelizatio ad christianam fidem tradendam” – De nieuwe evangelisatie voor het doorgeven van het christelijk geloof
BISSCHOPPENSYNODE
13e GEWONE ALGEMENE VERGADERING
DE NIEUWE EVANGELISATIE
VOOR HET DOORGEVEN VAN HET GELOOF
Voorwoord
Inleiding
1.De dringende noodzaak van een nieuwe evangelisatie
2. De plicht om te evangeliseren
3. Evangelisatie en onderscheiding
4. Evangeliseren in de wereld van vandaag, uitgaande van haar uitdagingen
Vragen
Eerste hoofdstuk
Tijd van “nieuwe evangelisatie”
5. “Nieuwe evangelisatie”. De betekenis van een definitie
6. De scenario’s van de nieuwe evangelisatie
7. Als christenen ten opzichte van deze nieuwe scenario’s
8. “Nieuwe evangelisatie” en vraag naar spiritualiteit
9. Nieuwe manieren van Kerk zijn
10. Eerste evangelisatie, zielzorg, nieuwe evangelisatie
Vragen
Tweede hoofdstuk
Het evangelie van Jezus Christus verkondigen
11. De ontmoeting en de gemeenschap met Christus, doel van het doorgeven van het geloof
12. De Kerk geeft het geloof door dat zij zelf beleeft
13. Woord van God en het doorgeven van het geloof
14. De pedagogie van het geloof
15. De locale Kerken als subject van het doorgeven
16. Rekenschap afleggen: de stijl van de verkondiging
17. De vruchten van het doorgeven van het geloof
Vragen
Derde hoofdstuk
Inwijden in de christelijke ervaring
18. De christelijke initiatie, een proces van evangelisatie
19. De eerste verkondiging als vereiste voor nieuwe vormen van het spreken over God
20. Inwijden in het geloof, opvoeden tot de waarheid
21. Het doel van een “ecologie van de menselijke persoon”
22. Evangelisatoren en opvoeders, omdat zij getuigen zijn
Vragen
Slot
23. Het fundament van de “nieuwe evangelisatie” in Pinksteren
24. De “nieuwe evangelisatie”, visie voor de Kerk van vandaag en morgen
25. De vreugde om te evangeliseren
“Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb” (Mat. 28, 19-20). Met deze woorden heeft Jezus Christus, alvorens naar de hemel op te stijgen en te gaan zitten aan de rechterhand van God de Vader (vgl. Ef. 1, 20), zijn leerlingen uitgezonden om de Blijde Boodschap aan heel de wereld te verkondigen. Zij vertegenwoordigden een kleine groep getuigen van Jezus van Nazareth, van zijn aardse leven, van zijn onderricht, van zijn dood en vooral van zijn verrijzenis (vgl. Hand. 1, 22). De taak was enorm, ging hun mogelijkheden te boven. Om hen te bemoedigen belooft de Heer Jezus de komst van de Helper, die de Vader in zijn naam zal zenden (vgl. Joh. 14, 26) en die hen “tot de volle waarheid zal brengen” (Joh. 16, 13). Bovendien verzekert Hij hen van zijn voortdurende aanwezigheid: “Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld” (Mat. 28, 20).
Na de gebeurtenis van Pinksteren, toen het vuur van God zich neerzette op de apostelen (vgl. Hand. 2, 3), verenigd in gebed “samen met de vrouwen, met Maria, de moeder van Jezus” (Hand. 1, 14), is de opdracht van de Heer Jezus begonnen zich te verwezenlijken. De Heilige Geest die Jezus Christus in overvloed schenkt, staat aan de oorsprong van de Kerk, die van nature missionair is. Immers, onmiddellijk na het ontvangen van de zalving met de Geest “trad” de heilige Petrus “naar voren … en verhief zijn stem” (Hand. 2, 14) en verkondigde het heil in de naam van Jezus, die God “Heer en Christus heeft gemaakt” (Hand. 2, 36). Veranderd door de gave van de Geest, zijn de leerlingen uitgegaan over de toenmalig bekende wereld en hebben het evangelie van Jezus Christus, de Zoon van God” (Marc. 1, 1) verspreid. Hun verkondiging heeft de streken van het Middellandse Zee-bekken bereikt, van Europa, Afrika en Azië. Geleid door de Geest, het geschenk van de Vader en de Zoon, hebben hun opvolgers die zending voortgezet, die actueel blijft tot aan het einde der tijden. Zolang als zij bestaat, moet de Kerk het evangelie blijven verkondigen van de komst van het Rijk Gods, het onderricht van haar Leraar en Meester en, vooral, de persoon van Jezus Christus.
Het woord “evangelie” (,Û”((X84@<) wordt al gebruikt sinds de tijd van de geboorte van de Kerk. Het wordt dikwijls gebruikt door de heilige Paulus om de prediking aan te duiden van het evangelie, die God hem heeft toevertrouwd (vgl. 1 Tes. 2, 4) “ondanks heftige tegenstand” (1 Tes. 2, 2) en heel de nieuwe heilseconomie (vgl. 1 Tes. 1, 5 vv.; Gal. 1, 6-9 vv.). Behalve Marcus (vgl. Marc. 1, 14.15; 8, 35; 10, 29; 13, 10; 14, 9; 16, 15) wordt de term evangelie ook door de evangelist Matteüs gebruikt, vaak in de specifieke combinatie “het evangelie van het Koninkrijk” (Mat. 9, 35; 24, 14; vgl. 26, 13). De heilige Paulus gebruikt ook de term evangeliseren (,Û”((,8\F”F2″4, vgl. 2 Kor. 10, 16), die men ook in de Handelingen van de apostelen vindt (vgl. in het bijzonder Hand. 8, 4.12.25.35.40) en waarvan het gebruik een opmerkelijke ontwikkeling heeft gekend in de geschiedenis van de Kerk.
In recente tijden verwijst men met de term evangelisatie naar de kerkelijke activiteit in haar geheel. De apostolische exhortatie Evangelii nuntiandi, die op 8 december 1975 werd gepubliceerd, rekent tot deze categorie de prediking, de catechese, de liturgie, het sacramentele leven, de volksvroomheid en het getuigenis van het leven van de christenen (vgl. EN 17, 21, 48 vv.). In deze exhortatie heeft de dienaar Gods, paus Paulus VI de resultaten bijeengebracht van de derde algemene gewone vergadering van de bisschoppensynode, gehouden van 27 september tot 26 oktober 1974 over het thema De evangelisatie in de moderne wereld. Het document heeft de evangelische activiteit van de Kerk in de volgende decennia een aanzienlijke dynamiek gegeven, die gepaard is gegaan met een verdere authentieke menselijke ontwikkeling (vgl. EN 29, 38, 70).
In de brede context van de evangelisatie wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de verkondiging van de Blijde Boodschap aan mensen en volken die tot nu toe het evangelie van Jezus Christus nog niet kennen. Op hen is de missio ad gentes gericht. Zij heeft de voortdurende activiteit van de Kerk gekenmerkt, ook al heeft zij in enkele historische perioden bevoorrechte ogenblikken gekend. Men denke aan de missionaire heldendaden op het Amerikaanse continent of vervolgens aan de missies in Afrika, Azië en Oceanië. Met het decreet Ad gentes heeft het Tweede Vaticaans Concilie de missionaire aard van heel de Kerk onderstreept. Overeenkomstig de opdracht van haar stichter Jezus Christus moeten de christenen niet alleen met gebed en materiële hulp de missionarissen, ofwel hen die zich wijden aan de verkondiging aan niet-christenen, ondersteunen, maar zijn zij zelf geroepen om bij te dragen aan de verspreiding van het Rijk van God in de wereld op hun eigen wijze en naar hun eigen roeping. Deze taak wordt bijzonder urgent in de huidige fase van globalisering, waarin om verschillende redenen niet weinig mensen die Jezus Christus niet kennen, zich vestigen in landen met een oude christelijke traditie en dus in contact komen met de christenen, getuigen van de verrezen Heer, die tegenwoordig is in zijn Kerk en op een bijzondere wijze in zijn Woord en in de sacramenten.
In de loop van de 45 jaar dat zij bestaat, heeft de bisschoppensynode het thema van de missio ad gentes in verschillende vergaderingen behandeld. Enerzijds heeft zij de missionaire natuur van heel de Kerk voor ogen gehouden en anderzijds de aanwijzingen van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie dat in het conciliedecreet Ad gentes opnieuw de aandacht heeft gevestigd op de missie zorg als belangrijk doel voor de activiteit zelf van de bisschoppensynode. “Daar immers de zorg om overal ter wereld het evangelie te verkondigen vooral berust bij het college van bisschoppen, moet de bisschoppensynode of ‘de permanente raad van bisschoppen voor de hele Kerk’, onder de zaken van algemeen belang, bijzonder rekening houden met de missieactiviteit, de grootste en heiligste taak van de Kerk” (AG 29).
In de laatste decennia heeft men ook gesproken over de noodzaak van de nieuwe evangelisatie. Rekening houdend met de evangelisatie als gewone horizon van de activiteit van de Kerk, evenals ook met de activiteit van de verkondiging van het evangelie ad gentes, die de vorming van plaatselijke gemeenschappen, de particuliere Kerken in de missielanden van de eerste missionering, vereist, is de nieuwe evangelisatie veeleer gericht op hen die zich van de Kerk hebben verwijderd in de landen van het antieke christendom. Dit verschijnsel bestaat helaas in verschillende mate ook in de landen waar de Blijde Boodschap in recente eeuwen is verkondigd, maar tot nu toe nog niet voldoende is aanvaard om het persoonlijke leven, het gezinsleven en het maatschappelijke leven van de christenen te veranderen. Dit hebben ook de bijzondere vergaderingen van de bisschoppensynode met een continentaal karakter, gehouden ter voorbereiding van het jubileumjaar 2000, benadrukt. Het betreft een grote uitdaging voor de universele Kerk. Om die reden heeft Zijne Heiligheid Benedictus XVI na de mening van zijn broeders in het bisschopsambt te hebben gehoord besloten de 13e gewone algemene vergadering van de bisschoppensynode bijeen te roepen rond het thema De nieuwe evangelisatie voor de overdracht van het christelijk geloof, die zal plaatsvinden van 7 tot 28 oktober 2012. De synodevergadering zal de tot nu toe ontwikkelde gedachten over het thema weer opnemen en als doel hebben de huidige toestand in de particuliere Kerken onderzoeken om in gemeenschap met de Heilige Vader Benedictus XVI, bisschop van Rome en universele Herder van de Kerk, nieuwe manieren en uitdrukkingsvormen voor de verkondiging van de Blijde Boodschap te schetsen om haar door te geven aan de moderne mens met een hernieuwd enthousiasme, eigen aan de heiligen, blijde getuigen van de Heer Jezus Christus “Hij die was en die is en die komt” (Apok. 4, 8). Het gaat erom als de schriftgeleerde die onderwezen is in het Rijk der hemelen, nieuw en oud uit de kostbare schat van de traditie te voorschijn te halen (vgl. Mat. 13, 52).
De Lineamenta die wij hierbij presenteren en die zijn opgesteld met de hulp van de Gewone Raad van het Algemeen Secretariaat van de Bisschoppensynode, vertegenwoordigen een belangrijke etappe in de voorbereiding van de synodale zitting. Aan het einde van ieder hoofdstuk staan enkele vragen die tot doel hebben de discussie op het niveau van de universele Kerk te vergemakkelijken. De Lineamenta worden immers aan de bisschoppensynodes van de oosterse Kerken sui iuris gezonden, aan de bisschoppenconferenties, aan de decasteries van de Romeinse Curie en de Unie van Generaal Oversten, organen waarmee het Algemene Secretariaat van de Bisschoppensynode officiële relaties onderhoudt. Zij willen de gedachtewisseling binnen de respectievelijke structuren betreffende dit document begunstigen: bisdommen, gebieden van de zielzorg, parochies, congregaties, verenigingen, bewegingen etc. De antwoorden van deze organen zouden door de verantwoordelijken van de bisschoppenconferenties, bisschoppensynodes, evenals van de andere genoemde organen dienen te worden samengevat en toegezonden aan het Algemene Secretariaat van de Bisschoppensynode vóór 1 november 2001, het hoogfeest van Allerheiligen. Met medewerking van de Gewone Raad zullen deze antwoorden zorgvuldig worden geanalyseerd en opgenomen in het Instrumentum laboris, het werkdocument van de komende synodale zitting.
U bij voorbaat dankend voor de bereidwillige samenwerking, die een kostbare uitwisseling van gaven, pastorale zorg en bezorgdheid, vertrouwen wij het verloop van de 13e gewone algemene vergadering van de bisschoppensynode toe aan de moederlijke bescherming van de Heilige Maagd Maria, Sterre van de nieuwe evangelisatie. Moge haar voorspraak voor de Kerk de genade verwerven zich te vernieuwen in de Heilige Geest, opdat zij in onze tijd met een hernieuwd elan de opdracht van de Heer in praktijk kan brengen: “Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het evangelie aan heel de schepping” (Marc. 16, 15).
Vaticaanstad, 2 februari 2011
Feest van de Opdracht van de Heer in de tempel
Mgr. Nikola Eterovic’
Titulair aartsbisschop van Cibale
Secretaris-generaal
Inleiding
“Ik liet Mij vinden door wie Mij niet zochten. Ik heb Mij vertoond aan mensen die niet naar mij gevraagd hadden” Rom. 10, 20).
1. De dringende noodzaak van een nieuwe evangelisatie
Bij het afsluiten van de werkzaamheden van de bijzondere vergadering van de bisschoppensynode voor het Midden-Oosten, heeft paus Benedictus het thema van de nieuwe evangelisatie duidelijk boven aan de agenda van onze Kerk gezet. “Dikwijls is de dringende behoefte aan een nieuwe evangelisatie ook voor het Midden-Oosten naar voren gebracht. Het betreft een thema dat zeer breed leeft, vooral in de landen met een oude kerstening. Ook het recente instellen van de Pauselijke Raad voor de Bevordering van de Nieuwe Evangelisatie beantwoordt aan deze diep gevoelde behoefte. Na daarom het wereldepiscopaat te hebben geraadpleegd en de Gewone Raad van het Algemene Secretariaat van de Bisschoppensynode te hebben gehoord heb ik besloten de komende gewone algemene vergadering te wijden aan het volgende thema: Nova evangelizatio ad christianam fidem tradendam – De nieuwe evangelisatie voor het doorgeven van het christelijk geloof”[1].
Zoals hij zelf in herinnering roept, dient de beslissing om deze vergadering te wijden aan het thema van de nieuwe evangelisatie te worden gezien als onderdeel van één samenhangend project waarvan de oprichting van een decasterie ad hoc [2] en de publicatie van de apostolische exhortatie Verbum Domini[3] recente fases zijn; een project dat wortelt in de inzet voor een nieuwe evangeliserende activiteit die het leergezag en het apostolisch ambt van paus Paulus VI en paus Johannes Paulus II heeft bezield. Vanaf het Tweede Vaticaans Concilie is de nieuwe evangelisatie steeds duidelijker een instrument gebleken dat het mogelijk maakt zich te meten met de uitdagingen van een wereld die in versneld tempo aan het veranderen is, en de weg om vandaag de gave te beleven die erin bestaat dat wij door de Heilige Geest zijn bijeengebracht om God te ervaren, die voor ons een Vader is, en voor allen te getuigen van de Blijde Boodschap – het evangelie – van Jezus Christus en het aan allen te verkondigen.
2. De plicht om te evangeliseren
De Kerk die het geloof verkondigt en doorgeeft, doet het handelen van God zelf na, die zich meedeelt aan de mensheid door zijn Zoon te schenken, leeft in de gemeenschap van de Drieëenheid, de Heilige Geest uitstort om met de mensheid te communiceren. Wil de evangelisatie een echo zijn van dit goddelijke communiceren, dan moet de Kerk zich laten vormen door de werking van de Geest en gelijkvormig worden aan de gekruisigde Christus, die aan de wereld het gelaat van de liefde en de gemeenschap van God openbaart. Op deze wijze ontdekt zij opnieuw haar roeping van Ecclesia mater die kinderen voortbrengt voor de Heer door het geloof door te geven en de liefde te onderrichten die haar kinderen voortbrengt en voedt.
In het middelpunt van de verkondiging staat Christus die wordt geloofd en van wie wordt getuigd. Het geloof doorgeven betekent in wezen de Schriften, en vooral het evangelie, doorgeven. die het mogelijk maken Jezus, de Heer, te leren kennen.
Juist Paulus VI herinnerde alle gelovigen eraan, toen hij de prioriteit van de evangelisatie opnieuw lanceerde: “Het zou niet zonder nut zijn als iedere christen en ieder die evangeliseert zich in zijn gebed verdiept in deze gedachte: de mensen zullen ook langs andere wegen gered kunnen worden dankzij de barmhartigheid van God, ook als wij hun het evangelie niet verkondigen; maar zullen wij zelf gered kunnen worden, als wij door veronachtzaming, uit vrees of uit schaamte – wat de heilige Paulus noemt “zich schamen voor het evangelie” – of ten gevolge van valse ideeën zouden nalaten het te verkondigen?”[4]. De vraag waarmee Evangelii nuntiandi afsluit, klinkt in onze oren als een originele exegese van de tekst van de heilige Paulus waarvan wij zijn uitgegaan, en helpt ons onmiddellijk tot de kern van het thema te komen dat wij in deze tekst willen behandelen: de absolute centraliteit van de taak van evangelisatie voor de Kerk van vandaag. Het is nuttig op functioneel niveau onze ervaring, onze houding ten opzichte van de evangelisatie te verifiëren om onze praktijk en onze strategie bij de verkondiging te verbeteren. Dit is op een dieper niveau de weg om ons vandaag vragen te stellen over de kwaliteit van ons geloof, over de manier waarop wij ons christen voelen en zijn, leerlingen van Jezus Christus, gezonden om Hem aan de wereld te verkondigen, getuigen te zijn, vol van de Heilige Geest (vgl. Luc. 24, 48 v.; Hand. 1, 8), geroepen om de mensen van alle naties leerlingen te maken (vgl. Mat. 28, 19 v.).
Het woord van de leerlingen van Emmaus (vgl. Luc. 24, 13-35) is symbolisch voor de mogelijkheid van een tot mislukken gedoemde verkondiging van Christus, omdat zij niet in staat is leven door te geven. De twee van Emmaus verkondigen een dode (vgl. Luc. 24, 21-24), vertellen over hun frustratie en het verlies van hun hoop. Zij spreken over de mogelijkheid voor de Kerk van alle tijden van een verkondiging die geen leven geeft, maar de verkondigde Christus, de verkondigers en hen tot wie de verkondiging is gericht, gevangen houdt in de dood. De vraag omtrent het doorgeven van het geloof, dat niet een individualistische en eenzame onderneming is, maar een gemeenschappelijk, kerkelijk gebeuren, moet geen antwoorden beogen in de zin van een zoeken naar doelmatige communicatieve strategieën en evenmin zich concentreren op een analyse van de doelgroep, bijvoorbeeld de jongeren, maar zij moet worden gesteld als een vraag die het subject, belast met dit geestelijk werk, betreft. Het moet een vraag van de Kerk over zichzelf worden. Dit maakt het mogelijk het probleem te stellen op een niet extrinsieke wijze, maar correcte wijze, aangezien het heel de Kerk in haar zijn en leven ter discussie stelt. En zo kan men misschien ook het feit begrijpen dat het probleem van de onvruchtbaarheid van de evangelisatie vandaag, van de catechese in de moderne tijd een ecclesiologisch probleem is, dat het vermogen of onvermogen van de Kerk betreft om gestalte te krijgen als een werkelijke gemeenschap, een ware broederschap, als een lichaam en niet als een machine o een onderneming.
“De pelgrimerende Kerk is krachtens haar natuur op zending gericht”[5]. Deze woorden van het Tweede Vaticaans Concilie vat op een eenvoudige en volledige wijze de traditie van de Kerk samen: de Kerk is op zending gericht, omdat zij voortkomt uit de zending van Jezus Christus en de zending van de Heilige Geest, volgens het plan van God de Vader[6]. De Kerk is bovendien op zending gericht, omdat zij als hoofdrolspeler zich deze oorsprong eigen maakt door verkondigster en getuige te worden van deze openbaring van God en het volk van God bijeen te brengen uit de verstrooiing, zodat de profetie van de profeet Jesaja kan worden vervuld die de kerkvaders hebben gelezen als aan haar gericht: “Vergroot de ruimte in uw tent, de wanden van uw woning moeten wijd zijn opgezet, wees er niet zuinig mee; verleng uw scheerlijnen, sla uw tentpinnen stevig vast. Want naar rechts en naar links zult gij u uitbreiden, uw nageslacht zal volken aan zich onderwerpen en verlaten steden zullen zij bewonen” (Jes. 54, 2-3)[7].
De woorden van de apostel Paulus “Dat ik het evangelie predik, is voor mij geen reden om te roemen: ik kan niet anders. Wee mij, als ik het evangelie niet verkondig!” (1 Kor. 9, 16) kan men ook toepassen op en doortrekken naar tot de de Kerk in haar geheel. Zoals paus Paulus VI ons in herinnering: “De opdracht om alle mensen te evangeliseren maakt de wezenlijke zending uit van de Kerk … Evangeliseren is inderdaad de eigen genade en roeping van de Kerk. Zij vindt daarin haar diepste identiteit. Zij bestaat om te evangeliseren””[8].
Bij deze dubbele dynamiek van zending en evangelisatie heeft de Kerk dus niet alleen de rol van handelende persoon, van subject van de verkondiging, maar ook de bespiegelende rol van het luisteren en van het leerling zijn. De rol van de evangelisatie: de Kerk begint met zichzelf te evangeliseren[9]. De Kerk weet dat zij de zichtbare vrucht is van dit ononderbroken werk van evangelisatie dat de Geest leidt door de geschiedenis heen, opdat het volk van hen die zijn verlost, getuigt van de levende herinnering aan de God van Jezus Christus. En vandaag kunnen wij met nog grotere overtuiging getuigen van deze zekerheid van ons, omdat wij uit een geschiedenis komen die ons buitengewone bladzijden van moed, toewijding, durf, intuïtie en verstand biedt; bladzijden die ons vele echo’s en sporen hebben nagelaten in teksten, gebeden, pedagogische modellen en methoden, spirituele trajecten, wegen van initiatie in het geloof, opvoedkundige werken en instellingen.
3. Evangelisatie en onderscheiding
Deze dimensie van luisteren en leerling zijn, die inherent is aan het werk van de evangelisatie, erkennen is, behalve om de zojuist aangegeven reden van dank en beschouwing van de mirabilia Dei, om een tweede reden belangrijk voor de Kerk. De Kerk erkent dat zij, behalve handelende persoon in deze evangelisatie, de vrucht ervan, omdat zij ervan overtuigd s dat de regie in dit hele proces niet in haar handen ligt, maar in die van God die haar in de geschiedenis leidt door zijn Geest. Zoals de heilige Paulus dit goed laat voelen in de tekst die aan deze inleiding voorafgaat, weet de Kerk dat de regie van de evangelisatie de Heilige Geest toekomt: aan Hem vertrouwt zij zich toe om de instrumenten, de tijden en de ruimten te herkennen van die verkondiging, die zij geroepen is te beleven. De heilige Paulus wist goed dat zij op een ogenblik van sterke verandering zoals dat het ontstaan van de Kerk, niet alleen “theoretisch”, maar ook “praktisch” dit primaatschap in de organisatie en het ontwikkelen van de evangelisatie aan God toekent; en zij slaagt erin de redenen voor dit primaatschap te documenteren met verwijzing naar de Schriften, nauwkeuriger gezegd de profeten.
De apostel Paulus kent dit primaatschap toe aan de werking van de Geest op een zeer intens en veelbetekenend ogenblik voor de Kerk die ontstaat: het komt de gelovigen immers voor dat de wegen die men moet inslaan, anders zijn; de eerste christenen tonen zich onzeker met betrekking tot enkele fundamentele keuzes die moeten worden gemaakt. Het proces van evangelisatie verandert in een proces van onderscheid; de verkondiging vereist dat er eerst een ogenblik is van luisteren, begrip, interpretatie.
Onze tijden lijken in dezen zeer op de situatie die de heilige Paulus meemaakt: ook wij bevinden ons als christenen in een periode van sterke historische en culturele veranderingen, zoals wij verder nog nader zullen kunnen zien. Ook voor ons vereist de activiteit op het gebied van de evangelisatie een analoog, symmetrisch en eigentijds handelen van het onderscheid. Meer dan veertig jaar geleden zei het Tweede Vaticaans Concilie al: “Heden ten dage betreedt de mensheid een nieuw tijdperk in zijn geschiedenis, waarin diep ingrijpende en snelle veranderingen zich geleidelijk over de gehele aardbol verbreiden”[10] Deze veranderingen waarover het concilie ons spreekt, hebben zich vermenigvuldigd in de periode na het houden ervan en anders dan in die jaren leiden zij niet alleen tot hoop, wekken zij niet alleen utopische verwachtingen, maar zij doen ook angst ontstaan en zaaien scepticisme. Ook het eerste decennium van deze nieuwe eeuw/dit nieuwe millennium is het toneel geweest van veranderingen die onuitwisbaar en in meer dan één geval op dramatische wijze de geschiedenis van de mensen hebben gekenmerkt.
Wij beleven een historisch ogenblik dat rijk is aan veranderingen en spanningen, aan verlies van evenwicht en referentiepunten. Deze tijd dwingt ons ertoe steeds meer te leven onder de druk van het heden en de tijdelijkheid, waardoor het luisteren en het doorgeven van de menselijke herinnering en het delen van waarden waarop men de toekomst van de nieuwe generaties kan bouwen, steeds moeilijker wordt. In dit kader wordt er tegen de aanwezigheid van de christenen, het actief zijn van hun instellingen op een minder natuurlijke wijze en met grotere achterdocht aangekeken; in de laatste decennia zijn de kritieke vragen aan de Kerk en de christenen, aan het beeld van God, die wij verkondigen, talrijker geworden. De taak van de evangelisatie staat voor nieuwe uitdagingen, die gevestigde praktijken ter discussie stellen, vaste en intussen gestandaardiseerde wegen verzwakken; in één woord, zij verplichten de Kerk zich op een nieuwe wijze vragen te stellen over de betekenis van haar activiteiten op het gebied van het verkonden en het doorgeven van het geloof. De Kerk komt echter niet onvoorbereid voor deze uitdaging te staan: zij heeft zich hierover al gebogen in de vergaderingen die de bisschoppensynode specifiek heeft gewijd aan het thema van het verkondigen en het doorgeven van het geloof, zoals de apostolische exhortaties die deze afsluiten – Evangelii nuntiandi en Catechesi tradendae – getuigen. De Kerk heeft bij deze twee gebeurtenissen een belangrijk ogenblik beleefd van revisie en revitalisering van de eigen opdracht tot evangelisatie.
4. Evangeliseren in de wereld van vandaag, uitgaande van haar uitdagingen
De tekst van de heilige Paulus die ons tot leidraad is in deze inleiding, helpt ons zo de betekenis en de redenen van de komende vergadering van de gewone algemene vergadering van de bisschoppen synode, die wij voorbereiden, te begrijpen. Na een zo lange en ook door een zo grote verscheidenheid aan omslag en verandering gekenmerkte tijd is het nuttig voor de Kerk ruimte en gelegenheid te scheppen tot luisteren en wederzijdse ontmoeting, opdat men op een hoog kwaliteitsniveau het onderscheid blijven betonen dat van ons wordt gevraagd door de activiteit op het gebied van de evangelisatie, die wij als Kerk geroepen zijn te ontplooien. De komende gewone algemene vergadering zou een bevoorrecht ogenblik moeten zijn, een belangrijke etappe op deze weg van onderscheid. Sinds de vergaderingen over de evangelisatie en de catechese heeft de maatschappelijk-culturele context belangrijke en ook onvoorziene veranderingen onder ogen moeten zien, waarvan de effecten – zoals in het geval van de economisch-financiële crisis – nog goed zichtbaar zijn en doorwerken in onze respectievelijke plaatselijke werkelijkheid. De Kerk zelf is direct door deze veranderingen getroffen, zij wordt verplicht zich bezig te houden met vragen, verschijnselen die zij moet leren begrijpen, praktijken die moeten worden verbeterd, wegen en werkelijkheden waaraan op een nieuwe wijze de evangelische hoop moet worden meegedeeld. Een dergelijke context brengt ons op een volstrekt natuurlijke wijze tot de komende synodevergadering. Door naar elkaar te luisteren en elkaar te ontmoeten zullen wij allen verrijkt daaruit te voorschijn komen, gereed om de wegen te ontdekken die God door zijn Geest aan het bouwen is om zich te tonen aan en te laten vinden door de mensen, overeenkomstig het beeld van de profeet Jesaja (vgl. Jes. 40, 3; 57, 14; 62, 10).
Het onderscheid vereist vanzelf het ontdekken van onderwerpen en thema’s waarop wij onze blik dienen te richten en van waaruit het naar elkaar luisteren en een gedachtewisseling tot stand kunnen komen. Dit gebruiken van ons onderscheid is gericht op de ondersteuning van de activiteit op het gebied van de evangelisatie en de veranderingen die haar betreffen, en is geroepen om in het middelpunt van ons luisteren de essentiële punten van deze kerkelijke praktijk te plaatsen: het ontstaan, het zich verspreiden en het steeds meer in zwang komen van een “nieuwe evangelisatie” binnen onze Kerken; de wijzen waarop de Kerk vandaag zich de taak eigen maakt om het geloof te verbreiden; de vormgeving en de concrete uitdrukkingswijze die in onze tijd de instrumenten aannemen waarover de Kerk beschikt om het geloof op te wekken (christelijke initiatie, opvoeding) en de uitdagingen waarmee zij geroepen zijn zich te meten. Deze punten zijn de opzet van onderhavige tekst. Het doel ervan is het luisteren en de gedachtewisseling op gang te brengen om de grenzen van deze onderscheiding, dat reeds in de Kerk plaatsvindt, te verleggen en daaraan een nog katholiekere en universelere weerklank en echo te verschaffen.
Vragen
De onderscheiding waarover wij het hier hebben, is van nature altijd historisch en bepaald: zij gaat uit van een concreet gegeven, krijgt vorm als een reactie op een bepaalde gebeurtenis. Ook al delen onze locale Kerken in het algemeen dezelfde culturele ruimte, toch hebben zij in deze decennia etappes en episodes op deze weg van de onderscheiding meegemaakt die uniek, typisch voor hun context en geschiedenis zijn.
1. Van welke van deze episodes is het nuttig mededeling te doen aan de andere locale Kerken?
2. Van welke deze vormen van het uitoefenen van de historische onderscheiding zou het nuttig zijn deze te delen binnen de katholiciteit van de Kerk, opdat de universele Kerk op grond van het luisteren naar het wederzijds luisteren naar deze gebeurtenissen de wegen kan herkennen die de Heilige Geest haar wijst voor het werk van de evangelisatie?
3. Het thema van de “nieuwe evangelisatie” heeft intussen een wijdvertakte verbreiding gekend in onze locale Kerken. Hoe is dit ontvangen en tot uitdrukking gebracht? Wat voor interpretatieve processen heeft het doen ontstaan?
4. Welke pastorale activiteiten hebben in het bijzonder geprofiteerd van het oppakken van het thema van de “nieuwe evangelisatie”? Welke hebben een veelbetekenende verandering ondergaan en zijn opnieuw gelanceerd? Welke hebben daarentegen vormen van verzet ontwikkeld en afstand genomen van een dergelijke thematiek?
Eerste hoofdstuk
Tijd van “nieuwe evangelisatie”
“Hoe in Hem geloven zonder van Hem te hebben gehoord? Hoe kan men van Hem horen, als niemand Hem verkondigt?” (Rom. 14).
5. “Nieuwe evangelisatie”. De betekenis van een definitie
Hoewel zeker verbreid en voldoende geaccepteerd, blijft “nieuwe evangelisatie” een term die pas recent binnen het geheel van het kerkelijke denken en de kerkelijke pastoraal is verschenen, en dus met een niet altijd heldere en vaststaand betekenis. Aanvankelijk door paus Johannes Paulus II geïntroduceerd gedurende zijn apostolische reis naar Polen[11], werd de term “nieuwe evangelisatie” – zonder enige nadruk en zonder derhalve de rol te laten voorvoelen die hij in het vervolg zou gaan spelen – door hem weer opgepakt en opnieuw gelanceerd vooral in zijn magisterium dat was gericht op de Kerken van Latijns-Amerika. Paus Johannes Paulus II maakt van deze term gebruik als instrument om een nieuw elan op te wekken; hij introduceert deze als communicatiemiddel om nieuwe energie op te wekken met het oog op een nieuwe missionaire en evangeliserende ijver. Tot de bisschoppen van Latijns-Amerika richt hij zich op de volgende wijze: “De herdenking van een half millennium evangelisatie zal haar volle betekenis hebben, als het van uw kant, als bisschoppen, samen met uw priesters en uw gelovigen, een verplichting zal betekenen; zeker niet een verplichting tot herevangelisatie, maar van een nieuwe evangelisatie. Nieuw in haar vuur, in haar methodes, in haar uitdrukkingswijzen”[12]. Het gaat niet erom iets wat slechts is gedaan en niet heeft gefunctioneerd, op nieuw te doen, als was de nieuwe activiteit een impliciet oordeel omtrent het mislukken van de eerste. De nieuwe evangelisatie is geen reduplicatie van de eerste, het is geen eenvoudige herhaling, maar het is de moed nieuwe paden te durven gaan ten overstaan van de veranderde omstandigheden waarbinnen de Kerk geroepen is op vandaag de verkondiging van het evangelie te beleven. Het Latijns-Amerikaanse continent was in die periode geroepen om zich te meten met nieuwe uitdagingen (het zich verspreiden van de communistische ideologie, het verschijnen van sekten); de nieuwe evangelisatie is het handelen dat volgt op het proces van de onderscheiding waarmee de Kerk in Latijns-Amerika is geroepen om de situatie waarin zij zich bevindt, te interpreteren en te beoordelen.
In deze zin wordt de term in het magisterium van paus Johannes Paulus II weer opgepakt en de universele Kerk voorgehouden. “De Kerk moet nu andere uitdagingen tegemoet treden en doorstoten naar nieuwe grenzen, zowel in de eerste missie ad gentes als in de nieuwe evangelisatie van de volken die reeds de boodschap van Christus ontvangen hebben. Aan alle christenen, aan de particuliere Kerken en aan de universele Kerk wordt nu dezelfde moed gevraagd als de moed die de missionarissen in het verleden bewogen heeft, dezelfde bereidheid om te luisteren naar de stem van de Geest”[13]: de nieuwe evangelisatie is vooral een spirituele activiteit, het vermogen om in het heden de moed en de kracht van de eerste christenen, de eerste missionarissen, tot de onze te maken. Het is dus een activiteit die vóór alles vraagt om een proces van de onderscheiding omtrent de gezondheidstoestand van het christendom, het onderzoek naar de stappen die zijn gezet, en de moeilijkheden die men is tegengekomen. Dezelfde paus Johannes Paulus II zal op een later tijdstip verduidelijken: “ ” [14].
Wij zijn intussen in staat het dynamisch functioneren te begrijpen dat het begrip “nieuwe evangelisatie” inhoudt: men maakt hiervan gebruik om de inspanning van de vernieuwing aan te duiden die de Kerk geroepen is te doen om opgewassen te zijn tegen de uitdagingen die de huidige maatschappelijke en culturele context stelt aan het christelijk geloof, aan de verkondiging en het getuigenis ervan, tengevolge van de sterke veranderingen die aan de gang zijn. Op deze uitdagingen antwoordt de Kerk niet door te berusten, niet door zich in zichzelf op te sluiten, maar een werk van revitalisering van het eigen lichaam begint met als middelpunt de figuur van Jezus Christus, de ontmoeting met Hem die de Heilige Geest schenkt en de energie voor een verkondiging en bekendmaking van het evangelie door middel van nieuwe wegen die in staat zijn tot de hedendaagse culturen te spreken.
In deze vorm wordt het begrip “nieuwe evangelisatie” opgepakt en opnieuw gelanceerd in de continentale synodale vergaderingen, gehouden ter voorbereiding van het jubileumjaar 2000 en wordt intussen een vaste term binnen de pastorale en kerkelijke gedachtewisseling van de locale Kerken. “Nieuwe evangelisatie” is synoniem met een geestelijke nieuwe impuls van het geloofsleven van de locale Kerken, een starten van projecten die leiden tot een inzicht in de veranderingen die het christelijke leven betreffen in een verschillende culturele en maatschappelijke context, de herinterpretatie van de herinnering van het geloof, het aanvaarden van nieuwe verantwoordelijkheden en nieuwe energie met het oog op een vreugdevolle en aanstekelijke verkondiging van het evangelie van Jezus Christus[15]. De woorden van paus Johannes Paulus II tot de Kerk in Europa vatten dit op een voldoende en exemplarische wijze kort en bondig samen: “De Kerk moet nu een grote stap voorwaarts doen in haar evangelisatie; zij moet een historische etappe van haar missionaire dynamiek beginnen. In een wereld die steeds kleiner wordt door het wegvallen van de afstand, moeten de kerkelijke gemeenschappen met elkaar in verbinding treden, krachten en middelen uitwisselen, zich samen inzetten voor de ene en gemeenschappelijke zending om het evangelie te verkondigen en in praktijk te brengen. De zogenoemde jonge Kerken”, hebben de synodevaders gezegd, “hebben de kracht nodig van de oude, zoals ook zij op hun beurt het getuigenis en de impuls van de jonge nodig hebben, zodat de afzonderlijke Kerken putten uit de rijkdom van andere Kerken’”[16].
Ondanks deze verspreiding en bekendheid lukt het hoe dan ook niet de term volledig en totaal een plaats te laten verwerven in het debat, zowel binnen de Kerk als binnen de cultuur. Er blijven ten opzichte hiervan enkele reserves bestaan, alsof men met deze term enkele bladzijden uit het recente verleden van het leven van de locale Kerken ontkennend wil beoordelen en verwijderen. Er zijn mensen die eraan twijfelen of de “nieuwe evangelisatie” de bedoeling verhult en verbergt van nieuwe activiteiten van proselitisme van de kant van de Kerk, vooral ten opzichte van andere christelijke confessies[17]. Men neigt ertoe te denken dat met deze definitie een verandering wordt bewerkstelligd in de houding van de Kerk ten opzichte van hen die niet geloven, van wie een object wordt gemaakt dat men moet overtuigen, en die niet meer worden gezien als gesprekspartner binnen een dialoog die ons ziet als mensen die hetzelfde mens zijn en het zoeken naar de waarheid van ons bestaan gemeen hebben. Paus Benedictus XVI heeft naar deze laatste zorg willen luisteren en daarop ook een antwoord willen geven in zijn apostolische reis naar de Tsjechische Republiek: “Mij schiet hier het woord te binnen dat Jezus aanhaalt uit de profeet Jesaja, namelijk, dat de tempel voor alle volken een huis van gebed zou moeten zijn (vgl. Jes. 56, 7; Marc. 11, 17). Hij dacht aan de zogenaamde voorhof der heidenen, die Hij zuiverde van uiterlijke bedrijvigheden, opdat er vrije ruimte was voor de heidenvolken die daar tot de enige God wilden bidden, ook al konden zij geen deel nemen aan het mysterie, waarvoor het binnenste van de tempel ten dienste stond. Gebedsruimte voor alle volken – hierbij dacht men aan mensen die om zo te zeggen God alleen maar vanuit de verte kennen, die niet tevreden zijn met hun goden, riten en mythen, die naar het Zuivere en het Grote verlangen, ook al blijft God voor hen de “onbekende God” (vgl. Hand. 17, 23). Zij moesten tot de onbekende God kunnen bidden en zo toch in relatie staan met de ware God, ook al was dat temidden van allerlei duisternis. Ik denk dat de Kerk ook vandaag een soort “voorhof der heidenen” zou moeten openen, waar de mensen op de een of andere manier zich aan God kunnen vastklampen zonder Hem te kennen en voordat zij de toegang tot zijn mysterie hebben gevonden, ten dienste waarvan het hele leven van de Kerk staat”[18].
Ons gelovigen moeten ook de mensen ter harte gaan die zich als agnostisch of atheïstisch beschouwen. Zij worden misschien bang, wanneer men het heeft over nieuwe evangelisatie, als moesten zij een object van missie worden. Het vraagstuk betreffende God blijft echter voor hen ook aanwezig. Het zoeken naar God is de wezenlijke reden geweest van het ontstaan van het monnikenwezen van het westen en daarmee van de cultuur van het westen. De eerste stap van de evangelisatie bestaat erin te proberen dit zoeken wakker te houden. Het is noodzakelijk de dialoog te handhaven niet alleen met de religies, maar ook wie religie beschouwt als iets vreemds.
Het beeld van de “voorhof der heidenen” wordt ons als een verder element aangereikt in de bezinning op de “nieuwe evangelisatie”, die laat zien dat zij de moed van de christenen is om nooit op te geven, positief alle wegen te zoeken om vormen van dialoog op te zetten die de diepste verwachtingen van de mensen en hun dorst naar God opvangen. Deze moed maakt het mogelijk binnen deze contexten de vraag naar God te stellen, daar men dezelfde ervaring van dat zoeken deelt en spreekt over de ontmoeting met het evangelie van Jezus Christus als over een geschenk. Een dergelijk vermogen, een dergelijke houding vereist een eerste moment van zelfonderzoek en zuivering om de sporen van angst, vermoeidheid, verbijstering, zich in zichzelf terugtrekken te herkennen, die de cultuur waarin wij leven, in ons heeft kunnen doen ontstaan. In een tweede moment zal het elan dringend noodzakelijk zijn, het op weg gaan dankzij de steun van de Heilige Geest naar die ervaring van God als Vader die ons de beleefde ontmoeting met Christus laat verkondigen aan alle mensen. Deze momenten zijn geen tijdelijke, op elkaar volgende etappes, als wel geestelijke bewegingen die elkaar opvolgen zonder een onderbreking van de continuïteit in het christelijk leven. De apostel Paulus spreekt hierover, wanneer hij de geloofservaring beschrijft als een bevrijding “van het domein van de duisternis” en een binnengaan in ”het koninkrijk van zijn geliefde Zoon, in wie onze bevrijding verzekerd is en onze zonden vergeven zijn” (Kol. 1, 13-14; vgl. ook Rom. 12, 1-2). Zo is deze moed ook niet iets dat voor het christendom volslagen nieuw is of geheel ongehoord, daar er van deze houding al een spoor is in de patristische literatuur[19].
6. De scenario’s van de nieuwe evangelisatie
De nieuwe evangelisatie is dus een houding, een moedige stijl. Het is het vermogen van de kant van het christendom om de nieuwe scenario’s te interpreteren en te ontcijferen die deze laatste decennia zijn ontstaan in de geschiedenis van de mensen om hierbinnen een plaats te hebben en deze te veranderen in een plek van het getuigen en verkondigen van het evangelie. Deze scenario’s zijn meermalen analytisch bepaald en beschreven[20]; het betreft maatschappelijke, economische, politieke, religieuze scenario’s.
Op de allereerste plaats dient er te worden gewezen op het maatschappelijke scenario dat op de achtergrond meespeelt. Wij leven in een tijdperk van een diepgaande secularisatie, dat het vermogen heeft verloren om te luisteren naar het woord van het evangelie en het te begrijpen als een levende en levend makende boodschap. Op een bijzondere manier geworteld in de westerse wereld, de vrucht van maatschappelijke gebeurtenissen en bewegingen en wijzen van denken die op de geschiedenis en de identiteit ervan hun stempel hebben gedrukt, doet de secularisatie zich vandaag in onze culturen voor door middel van het positieve beeld van bevrijding, van de mogelijkheid zich het leven van de wereld en de mensheid voor te stellen zonder verwijzing naar transcendentie. In deze jaren heeft zij niet meer zozeer de openbare vorm van directe en felle uitingen tegen God, de godsdienst en het christendom, ook al hebben in sommige gevallen deze anti-christelijke, antireligieuze en anti-klerikale geluiden zich ook nog recent laten horen. Zij heeft veeleer een nederige toon aangeslagen die het deze culturele vorm mogelijk heeft gemaakt binnen te dringen in het dagelijkse leven van de mensen en een mentaliteit te ontwikkelen waarin God inderdaad geheel of gedeeltelijk afwezig is in het menselijk bestaan en bewustzijn. Op deze manier is het de secularisatie gelukt om het leven van de christenen en de kerkelijke gemeenschappen binnen te komen en zo intussen niet alleen maar een bedreiging van buiten voor de gelovigen te worden, maar ook een terrein waarmee men dagelijks wordt geconfronteerd[21]. Het zijn de uitingen van de zogenaamde cultuur van het relativisme. Bovendien zijn er ernstige antropologische implicaties aan de gang die de elementaire menselijke ervaring, zoals de relatie tussen man en vrouw, de betekenis de voortplanting en de dood ter discussie stellen.
De kenmerken van een geseculariseerde levensopvatting drukken hun stempel op het dagelijks gedrag van vele christenen, die vaak blijken te zijn beïnvloed, zo niet geconditioneerd, door de beeldcultuur met haar modellen en tegengestelde impulsen. De overheersende hedonistische en consumistische mentaliteit leidt in hen tot een oppervlakkigheid en egocentrisme die men moeilijk kan bestrijden. De “dood van God”, die door zovele intellectuelen in de voorbije decennia werd aangekondigd, wijkt voor een onvruchtbare cultus van het individu. Het risico ook de fundamentele elementen van de grammatica van het geloof te verliezen is reëel, met als gevolg te vervallen tot een geestelijke atrofie en een leegte van het hart of in tegendeel tot vormen van een surrogaat van religieus lidmaatschap en vaag spiritualisme. In een dergelijk scenario verschijnt de nieuwe evangelisatie als een prikkel waaraan vermoeide en afgematte gemeenschappen behoefte hebben om opnieuw de vreugde te ontdekken van de christelijke ervaring, om opnieuw “de eerste liefde” (Apok. 2, 4), die verloren is gegaan, te vinden, om opnieuw de aard van de vrijheid in het zoeken naar de waarheid opnieuw te bevestigen.
Anderzijds maakt men in andere streken in de wereld een veelbelovende religieuze wedergeboorte mee. Zeer veel positieve aspecten van de herontdekking van God en het sacrale worden in veel religies verduisterd door verschijnselen van fundamentalisme dat niet zelden de religie manipuleert om geweld en zelgs terrorisme te rechtvaardigen. Het betreft een ernstig misbruik. “Men mag geen geweld gebruiken in de naam van God”[22]. Bovendien vormt het toenemen van sekten een voortdurende uitdaging.
Naast dit eerste culturele scenario kunnen wij wijzen op een tweede van meer maatschappelijke aard: het wijd verbreide verschijnsel van de migratie dat de mensen er steeds meer toe aanzet om hun land van oorsprong te verlaten en in een geürbaniseerde omgeving te leven, waarbij zij de etnische geografie van onze steden, naties en continenten veranderen. Hieruit vloeit een ontmoeting en vermenging van culturen voort die onze samenlevingen sinds eeuwen niet kenden. Er ontstaan vormen van contaminatie en afbrokkeling van fundamentele referentiepunten in het leven, van waarden waarvoor men zich opoffert, van de banden zelf waardoor het individu zijn identiteit vormt geeft en komt tot de zin van het leven. Het culturele resultaat van deze processen is een klimaat van uiterste onstabiliteit en “vloeibaarheid” waarbinnen steeds minder ruimte is voor grote tradities, inbegrepen de religieuze, en voor hun taak objectief vorm te geven aan de betekenis van de geschiedenis en de identiteit van het subject. Met dit maatschappelijk scenario houdt het verschijnsel verband dat globalisering wordt genoemd, een werkelijkheid die niet gemakkelijk te duiden is en die van de christenen heel wat werk van onderscheiding vraagt. Het kan als een negatief verschijnsel worden geïnterpreteerd, als over deze werkelijkheid een deterministische opvatting overheerst, die alleen maar verband houdt met de economische en productieve dimensie, het kan echter ook worden geïnterpreteerd als een ogenblik van groei, waarbij de mensheid nieuwe vormen van solidariteit en nieuwe wegen leert ontwikkelen om de ontwikkeling tot welzijn van allen samen te delen[23]. De nieuwe evangelisatie maakt het ons in een dergelijk scenario mogelijk te leren dat missie niet meer een beweging is van noord naar zuid of van west naar oost, omdat men los moet komen van geografische grenzen. Vandaag is er missie op al de vijf continenten. Men moet de sectoren en de omgevingen leren kennen waaraan het geloof vreemd is, omdat zij het nooit hebben ontmoet en niet omdat zij zich ervan hebben verwijderd. Loskomen van grenzen wil zeggen energie hebben om de vraag naar God te stellen in al die processen van ontmoeting, vermenging, wederopbouw van maatschappelijke structuren die aan de gang zijn in elk locale context van ons.
Deze diepgaande vermenging van culturen is de achtergrond waartegen een derde scenario werkzaam is, dat steeds meer zijn stempel gaat drukken op het leven van de mensen en het collectieve bewustzijn en dit bepaalt. Het betreft de uitdaging van de kant van de communicatiemiddelen, die vandaag geweldige mogelijkheden bieden en één van de grote uitdagingen vormen voor de Kerk. Terwijl het scenario dat wij presenteren, aanvankelijk alleen karakteristiek was voor de geïndustrialiseerde wereld, is het vandaag in staat grote gedeelten van de ontwikkelingslanden te beïnvloeden. Er is geen plaats op de wereld die niet kan worden bereikt en derhalve niet onderhevig kan zijn aan de media- en de digitale cultuur die steeds meer de vorm krijgt van “plaats” van het openbare leven en de maatschappelijke ervaring. Het zich verspreiden van deze cultuur brengt ongetwijfeld weldaden met zich mee: een grotere toegang tot informatie, grotere mogelijkheden van kennis, uitwisseling, nieuwe vormen van solidariteit, van het vermogen om een cultuur op te bouwen met een steeds grotere mondiale dimensie door de waarden en de beste ontwikkelingen op het gebied van het denken en de menselijke wijze van uitdrukken tot het erfgoed van allen te maken. Deze mogelijkheden kunnen echter niet de risico’s verbergen die een buitensporige verspreiding van een dergelijke cultuur reeds met zich mee brengt. Er wordt een diepgaand egocentrisch concentreren op zichzelf en alleen de eigen behoeften zichtbaar. Een verheerlijking van de gevoelsdimensie in de vormgeving van maatschappelijke relaties en banden doet opgeld. Men heeft te maken met een verlies van de objectieve waarde van de ervaring van reflectie en denken, een ervaring die in veel gevallen puur wordt gereduceerd tot een plaats waar het eigen voelen wordt bevestigd. Er verspreidt zich een voortschrijdende vervreemding van de ethische en politieke dimensie van het leven, die het anders zijn reduceert tot een functionele rol van spiegel en toeschouwer van mijn handelen. Het eindpunt waarnaar deze risico’s kunnen leiden, is wat wordt genoemd de cultuur van het vluchtige, het onmiddellijke, de schijn, ofwel een maatschappij die niet in staat is tot herinnering en toekomst. In een dergelijke context vraagt de nieuwe evangelisatie aan de christenen deze “nieuwe areopagen” te bewonen en de instrumenten en wegen te vinden om ook op deze ultramoderne plaatsen het erfgoed van opvoeding en wijsheid te laten horen dat door de christelijke traditie wordt bewaakt[24].
Een vierde scenario dat met zijn veranderingen het evangeliseren van de Kerk kenmerkt, is het economische scenario. Ontelbare keren heeft het leergezag van de pausen het groeiende gebrek aan evenwicht tussen het noorden en het zuiden van de wereld betreffende de toegang tot de hulpbronnen en de verdeling ervan, evenals de schade aan de schepping, aan de kaak gesteld. De voortdurende economische crisis waarin wij ons bevinden, signaleert het probleem van het gebruik van materiële krachten, dat met moeite de regels vindt voor een wereldmarkt die in staat is bescherming te bieden aan een rechtvaardigere samenleving[25]. Ook al laat de dagelijkse communicatie via de media steeds minder ruimte over voor een interpretatie van deze problemen waarbij men uitgaat van de stem van de armen, men verwacht nog veel van de Kerken in termen van bewustmaking en concreet handelen.
Een vijfde scenario is dat van wetenschappelijk en technologisch onderzoek. Wij leven in een tijd die nog niet is bekomen van de verwondering die wordt teweeggebracht door de voortdurend nieuwe doeleinden die het onderzoek op deze terreinen heeft weten te bereiken. Wij allen kunnen in het dagelijkse leven de weldaden ervaren die door deze vooruitgang zijn gebracht. Wij zijn steeds meer afhankelijk van deze weldaden. Men loopt zo het risico dat wetenschap en technologie de nieuwe idolen van het heden worden. Het is gemakkelijk in een gedigitaliseerde en geglobaliseerde context van de wetenschap onze nieuwe godsdienst te maken, waaraan wij vragen betreffende de waarheid en de verwachtingen betreffende zingeving stellen, wetend dat wij alleen maar gedeeltelijke en ontoereikende antwoorden krijgen. Wij staan tegenover het opkomen van nieuwe vormen van gnosis, die de techniek als een vorm van wijsheid beschouwen, op zoek naar een magische inrichting van het leven die als weten en zingeving functioneert. Wij zijn getuigen van een ontstaan van nieuwe cultussen. Zij geven op therapeutische wijze een zin aan de religieuze praktijken die de mensen bereid zijn te beleven, door zich te structureren als een religie van welvaart en onmiddellijke bevrediging.
Een zesde scenario is tenslotte het politieke. Vanaf het Tweede Vaticaans Concilie tot op vandaag kunnen de opgetreden veranderingen terecht worden omschreven als opzienbarend. Met de crisis van de communistische ideologie is er een einde gekomen aan de verdeling van de westelijke wereld in twee blokken. Dat heeft de godsdienstvrijheid bevorderd en de mogelijkheid om de historische Kerken te reorganiseren. Het verschijnen op het wereldtoneel van nieuwe economische, politieke en religieuze acteurs, zoals de islamitische en de Aziatische wereld, heeft een nieuwe en volkomen onbekende situatie geschapen, rijk aan mogelijkheden, maar ook vol risico’s en nieuwe verleidingen van overheersing en macht. In dit scenario zijn inzet voor de vrede, ontwikkeling en bevrijding van de volken, verbetering van bestuur op mondiaal en nationaal niveau, het ontwikkelen van vormen van luisteren, samenleven, dialoog en samenwerking tussen de verschillende culturen en religies, het bewaken van de rechten van de mens en de volken, vooral van minderheden, het steunen van de zwaksten, de bescherming van de schepping en de inzet voor de toekomst van onze planeet zijn allemaal thema’s en sectoren die met in licht van het evangelie dienen te worden verhelderd.
7. Als christenen ten opzichte van deze nieuwe scenario’s
Ten opzichte van dergelijke veranderingen is het vanzelfsprekend dat een eerste reactie die van ontreddering en angst is, wanneer men wordt geconfronteerd met kenteringen die zelfs ten diepste vragen stellen aan onze identiteit en ons geloof. Het wordt vanzelfsprekend de kritische houding van onderscheiding aan te nemen waaraan door paus Benedictus XVI meermaals wordt herinnerd, wanneer hij ons uitnodigt een herinterpretatie van het heden te ontwikkelen, uitgaande van het perspectief van hoop dat het christendom biedt[26]. Door opnieuw te leren wat hoop is, zullen de christenen in de context van hun kennis en ervaringen werkzaam kunnen zijn, met anderen een dialoog kunnen hebben, aanvoelen wat zij de wereld als geschenk kunnen bieden, wat zij samen kunnen delen, wat zij op zich kunnen nemen om nog beter deze hoop tot uitdrukking te brengen, en tegen welke elementen het daarentegen juist is weerstand te bieden. De nieuwe scenario’s waarmee wij geroepen zijn onze krachten te meten, vragen erom een kritische visie te ontwikkelen betreffende levensstijlen, structuren van denken en waarden en uitdrukkingswijzen die geschikt zijn om te communiceren. Deze zal tegelijkertijd ook als zelfkritiek moeten functioneren van het moderne christendom, dat steeds opnieuw moet leren zichzelf te begrijpen uitgaande van de eigen wortels.
Hier vindt het instrument van de nieuwe evangelisatie zijn eigen gebied en sterkte: men moet naar deze scenario’s, naar deze verschijnselen kijken en het gevoelsniveau van het definitieve oordeel en angst weten te overwinnen om objectief de tekenen van het nieuwe samen met de uitdagingen en de zwakheden te begrijpen. “Nieuwe evangelisatie” wil dus zeggen in onze locale Kerken werkzaam zijn om wegen te scheppen voor de interpretatie van bovenvermelde verschijnselen die het mogelijk maakt de hoop van het evangelie te vertalen in bruikbare termen. Dat betekent dat de Kerk wordt opgebouwd, doordat zij het aanvaardt haar krachten te meten met deze uitdagingen, door steeds meer de schepper van de beschaving van liefde te worden.
Bovendien wil “nieuwe evangelisatie” zeggen: de moed hebben om de vraag over God bij deze problemen in te brengen door het specifieke van de zending van de Kerk te realiseren en zo te laten zien hoe het christelijk perspectief op een nieuwe wijze de grote problemen van de geschiedenis verlicht. De nieuwe evangelisatie vraagt van ons onze krachten met deze scenario’s te meten door niet opgesloten te blijven zitten binnen de omheiningen van onze gemeenschappen en onze instellingen, maar door de uitdaging aan te nemen tot deze verschijnselen door te dringen om het woord te nemen en ons getuigenis te geven van binnenuit. Dat is de vorm die de christelijke martyria in de wereld van vandaag aanne,em door ook de confrontatie aan te gaan met die recente vormen van agressief atheïsme of extreme secularisatie, waarvan een verdwijnen van het probleem God uit het leven van de mens het doel is.
In een dergelijke context wil “nieuwe evangelisatie” voor de Kerk zeggen: op overtuigde wijze de inspanning ondersteunen om alle christenen verenigd te zien in het tonen aan de wereld van de profetische en veranderende kracht van de evangelische boodschap. Gerechtigheid, vrede, samenleven tussen de volken, behoud van de schepping zijn woorden die de oecumenische weg van deze decennia hebben gekenmerkt. De christenen bieden deze allen tesamen aan aan de wereld, als plaatsen waar men de vraag naar God in het leven van de mensen naar voren laat komen. Deze woorden krijgen immers alleen maar hun meest authentieke betekenis in het licht en tegen de achtergrond van het woord van de liefde die God voor ons heeft gehad in zijn Zoon Jezus Christus.
8. “Nieuwe evangelisatie” en vraag naar spiritualiteit.
Deze inspanning om de vraag naar God te stellen binnen de problemen van de mens van vandaag vangt het terugkeren van de religieuze behoefte en de vraag naar spiritualiteit op die, te beginnen bij de jongeren, met vernieuwde kracht opduikt. De veranderingen van scenario die wij tot hiertoe hebben geanalyseerd, konden niet anders dan invloed uitoefenen op de manier waarop de mensen hun religieuze gevoel verwoorden en vorm daaraan geven. De katholieke Kerk zelf wordt door dit verschijnsel geraakt, dat middelen en gelegenheden voor evangelisatie biedt, waarop men enkele decennia geleden niet durfde te hopen. De grote mondiale bijeenkomsten van de jeugd, de pelgrimstochten naar oude en nieuwe plaatsten van devotie, de lente van kerkelijke bewegingen en gemeenschappen zijn het zichtbare teken van een religieus gevoel dat niet is gedoofd. De “nieuwe evangelisatie” in deze context vraagt van de Kerk dat zij de tekenen weet te onderscheiden van de Geest die aan het werk is, door de uitdrukkingen ervan te sturen en erin op te voeden met het oog op een volwassen en bewust geloof ”tot de gehele omvang van de volheid van de Christus” (Ef. 4, 13)[27]. Behalve voor pas opgekomen groepen, een veelbelovende vrucht van de Heilige Geest, is er bij de nieuwe evangelisatie ook een taak weggelegd voor het gewijde leven in zijn oude en nieuwe vormen. Hier dient eraan te worden herinnerd dat alle grote bewegingen van evangelisatie in de tweeduizend jaar christendom verbonden zijn met vormen van evangelisch radicalisme.
In deze context moet de ontmoeting en dialoog worden geplaatst met de grote religieuze tradities, in het bijzonder die van het oosten, die de Kerk in de laatste decennia heeft leren beleven en die zij blijft intensiveren. Deze ontmoeting doet zich voor als een veelbelovende gelegenheid om de vorm en de uitdrukkingswijzen van de religieuze vraag, zoals die zich voordoet bij andere religieuze ervaringen, te leren kennen en te vergelijken. Zij maakt het het katholicisme mogelijk dieper de manieren te verstaan waarop het christelijk geloof luistert en de religieuze vraag van iedere mens oppakt.
9. Nieuwe manieren van Kerk zijn
Deze nieuwe omstandigheden van de zending doen ons aanvoelen dat de term “nieuwe evangelisatie” uiteindelijk wijst op de noodzaak om nieuwe uitdrukkingswijzen van de evangelisatie te ontdekken om Kerk te zijn in de huidige maatschappelijke en culturele contexten die zo aan het veranderen zijn. De traditionele en gevestigde figuren – die bij conventie aangeduid worden met de termen “christelijke landen” en “missielanden” – laten intussen behalve hun begripsmatige duidelijkheid intussen hun beperktheid zien. Zij zijn te simplistisch en verwijzen naar een context die achterhaald is om te kunnen functioneren als referentiemodel voor de opbouw van gemeenschappen van vandaag. Het is nodig dat de christelijke praktijk het denken leidt bij het langzame werk van een nieuw model van Kerk zijn, dat de klippen van sektarisme en “burgerlijke godsdienst” vermijdt en het mogelijk maakt in een postideologische context. zoals de huidige, de vorm te blijven houden van een missionaire Kerk. Met andere woorden: de Kerk heeft binnen de verscheidenheid van haar vormen, behoefte eraan het uiterlijk van een “huis-, volkskerk”: niet te verliezen. Ook al is in het een context van minderheid of discriminatie, de Kerk mag haar vermogen om het dagelijks leven van de mensen nabij te zijn niet verliezen om van daaruit de levend makend boodschap van het evangelie te verkondigen. Zoals paus Johannes Paulus II stelde, “nieuwe evangelisatie” wil zeggen de christelijke structuur van de menselijke samenleving herstellen door de christelijke structuur van de christelijke gemeenschappen zelf te herstellen[28]; dat wil zeggen de Kerk helpen tegenwoordig te blijven “temidden van de huizen van haar zonen en dochters”[29] om het leven ervan te bezielen en dit te richten op het Rijk dat komt.
Bij dit werk van onderscheiding kunnen de katholieke oosterse Kerken en alle christelijke gemeenschappen die in hun recente verleden de ervaring hebben beleefd of nog beleven van zich te moeten verbergen, vervolging, marginalisering, slachtoffer zijn van onverdraagzaamheid van etnische, ideologische of religieuze aard, zeer van dienst zijn. Hun geloofsgetuigenis, hun vasthoudendheid, hun weerstandsvermogen, de vastheid van hun hoop, het aanvoelingsvermogen van enkele van hun pastorale praktijken zijn een geschenk dat moet worden gedeeld met de christelijke gemeenschappen die, hoewel zij een roemvol verleden achter de rug hebben, een heden beleven dat bestaat uit vermoeidheid en versnippering. Voor de Kerken die weinig gewend zijn het eigen geloof te beleven in een minderheidspositie is het zeker een geschenk te kunnen luisteren naar ervaringen die hun het vertrouwen geven dat onmisbaar is voor het elan waarom de nieuwe evangelisatie vraagt.
Het is tijd voor een nieuwe evangelisatie ook voor het westen, waar velen die het doopsel hebben ontvangen, volkomen buiten het christelijk leven om leven en steeds meer mensen weliswaar een band hebben met het geloof, maar de grondslagen ervan weinig of slecht kennen. Vaak blijkt de voorstelling die men van het christelijk geloof heeft, verdraaid te zijn door de karikatuur en de gemeenplaatsen die de cultuur verspreidt in een houding van onverschillige afstandelijkheid, zo niet openlijke kritiek. Het is tijd voor een nieuwe evangelisatie voor een westen waarin “hele landen en naties waarin de godsdienst en het christelijk leven eens zo bloeiend waren en in staat waren levende en werkdadige geloofsgemeenschappen te doen ontstaan, nu zwaar op de proef worden gesteld door de voortdurende verspreiding van de onverschilligheid, het secularisme en het atheïsme, waardoor zij soms zelf radicaal veranderen. Het gaat in het bijzonder om de landen en naties van de zogenaamde Eerste Wereld, waarin de economische welvaart en het consumisme, ook al gaan ze gepaard met ontstellende situaties van armoede en ellende, een leven ingeven en in stand houden dat geleid wordt “alsof God niet bestaat”[30]
De christelijk gemeenschappen moeten met verantwoordelijkheid en moed deze vraag naar vernieuwing, die de verandering van de culturele en maatschappelijke context aan de Kerk stelt, weten op te pakken. Zij moeten leren hoe aan deze langdurige overgang naar een nieuw model vorm en inhoud te geven, waarbij zij als referentiepunt de opdracht tot evangeliseren handhaaft.
10. Eerste evangelisatie, zielzorg, nieuwe evangelisatie
De missionaire opdracht waarmee het evangelie afsluit (vgl. Marc. 16, 15 v.; Mat. 28, 19 v.; Luc. 24, 48 v.) is verre van afgesloten; zij is in een nieuwe fase gekomen. Reeds paus Johannes II herinnerde eraan dat “de grenzen tussen zielzorg voor de gelovigen, nieuwe evangelisatie en specifieke missieactiviteit niet nauwkeurig vast te stellen zijn en het ondenkbaar is dat men daartussen barrières of waterdichte schotten opricht. […] De Kerken bijvoorbeeld die van oudsher bestaan en geconfronteerd worden met de dramatische taak van de nieuwe evangelisatie, begrijpen beter dat zij niet missionerend kunnen zijn voor de niet- christenen van andere landen en werelddelen, als zij zich niet ernstig bekommeren om de niet-christenen in eigen huis; de missiegeest ad intra is een geloofwaardig teken en een stimulans voor de missiegeest ad extra en omgekeerd”[31]. Het christen zijn en de Kerk zijn missionair of zijn het niet. Wie zijn geloof liefheeft, zal er zich ook om bekomeren ervan te getuigen en het aan anderen te brengen en het anderen mogelijk te maken er deel aan te nemen. Gebrek aan missionaire ijver is gebrek aan ijver voor het geloof. Daarentegen wordt het geloof versterkt door het door te geven. De tekst van de paus lijkt het concept van nieuwe evangelisatie te willen vertalen in een kritische en vrij directe vraag: zij wij erin geïnteresseerd het geloof door te geven en niet christenen voor het geloof te winnen? Gaat de zending ons werkelijk ter harte?
De nieuwe evangelisatie is de naam die is gegeven aan deze nieuwe aandacht van de Kerk voor haar fundamentele zending, haar identiteit en reden van bestaan. Daarom is het een realiteit die niet alleen bepaalde, duidelijk omschreven streken betreft, maar het is de weg die het mogelijk maakt de apostolische erfenis in en voor onze tijd uit te leggen en in praktijk te brengen. Met het programma van de nieuwe evangelisatie wil de Kerk in de wereld van vandaag en in de hedendaagse discussie haar meest oorspronkelijke en specifieke thematiek introduceren: de verkondiging van het Rijk Gods, begonnen door Jezus Christus. Er is geen kerkelijke situatie die zich uitgesloten kan voelen van een dergelijke programma: de oude christelijke Kerken met het probleem dat velen praktisch het geloof verlaten; de nieuwe Kerken die bezig zijn met de wegen van inculturatie, die om een voortdurende controle vragen om niet alleen erin te slagen het evangelie, dat die culturen zuivert en op een hoger plan brengt, ingang te doen vinden, maar vooral om deze te openen voor de nieuwheid van het evangelie, meer in het algemeen, alle christelijke gemeenschappen die zich bezig houden met de zielzorg, die steeds moeilijker uit te oefenen schijnt te zijn en het risico loopt te veranderen in een routine die weinig in staat is om de redenen waar zij is ontstaan, mee te delen.
Nieuwe evangelisatie is dus synoniem met zending; zij vraagt om het vermogen opnieuw te beginnen, grenzen te overschrijden, horizonten te verbreden. De nieuwe evangelisatie is het tegengestelde van zelfgenoegzaamheid en het zich in zichzelf opsluiten, een mentaliteit van de status quo en de pastorale opvatting die het voor voldoende houdt door te gaan, zoals men altijd heeft gedaan. Vandaag is “business as usual” niet meer voldoende. Zoals enkele locale Kerken zich ervoor hebben ingezet om dit te bevestigen, is het tijd dat de Kerk de eigen christelijke gemeenschappen oproept tot een pastorale ommekeer in missionaire zin van hun handelen en hun structuren[32].
Vragen
Onze christelijke gemeenschappen beleven periodes van sterke verandering in hun kerkelijke en maatschappelijk gedaante.
1. Wat zijn de belangrijkste kenmerken van deze verandering in onze locale Kerken?
2. Hoe worden de kenmerken van een missionaire Kerk beleefd, van een Kerk die in staat is in het dagelijks leven van de mensen te staan, van een Kerk “temidden van de huizen van haar zonen en dochters”?
3. Op welke wijze heeft de nieuwe evangelisatie weer leven en elan kunnen geven aan de eerste evangelisatie of aan de zielzorg die reeds functioneren? Hoe heeft deze geholpen om de vermoeidheid en de matheid die aan de oppervlakte komen in het dagelijks leven van onze locale Kerken?
4. Welke stappen van onderscheiding zijn er gezet, welke analyses zijn er gemaakt van de huidige toestand van de diverse locale Kerken en hoe zijn deze geïnterpreteerd in het licht van de nieuwe evangelisatie?
De wereld is op het ogenblik onderhevig aan sterke veranderingen, die nieuwe scenario’s voortbrengen en nieuwe uitdagingen stellen aan het christendom. Er zijn er zes gepresenteerd: een cultureel scenario (de secularisatie), een maatschappelijk scenario (de vermenging van de volken), een scenario op het gebied van de media, economie, wetenschap en politiek. Deze scenario’s zijn algemeen en uniform beschreven.
5. Welke specifieke vorm hebben zij in de context van de verschillende locale Kerken aangenomen?
6. Op welke wijze hebben deze scenario’s en het leven van de Kerken op elkaar ingewerkt? Hoe hebben zij het leven ervan beïnvloed?
7. Welke vragen hebben en welke uitdagingen zij opgeroepen? Welke antwoorden zijn er ontwikkeld?
8. Wat zijn de belangrijkste hindernissen en de grootste inspanningen geweest bij het stellen van de Godsvraag in de kwesties van de tijd? Wat de meest geslaagde ervaringen?
Aan het religieuze scenario is bijzonder belang gehecht.
9. Welke veranderingen kent de wijze waarop de mensen de eigen religieuze ervaring beleven?
10. Welke nieuwe vragen naar spiritualiteit, welke nieuwe religieuze behoeften komen naar voren? Zijn er nieuwe religieuze tradities die opgang maken?
11. Hoe worden de christelijke gemeenschappen geraakt door de ontwikkeling van het religieuze scenario? Wat zijn de belangrijkste inspanningen? Wat nieuwe kansen?
De nieuwe evangelisatie is de verandering die de Kerk zich kan voorstellen om de eigen zending van verkondiging te blijven beleven binnen deze nieuwe scenario’s.
12. Welke vorm heeft de nieuwe evangelisatie aangenomen in de locale Kerken?
13. Welke inhoud, welk vorm heeft de durf aangenomen die karakteristiek is voor de nieuwe evangelisatie? Met welke energie heeft zij het kerkelijke en pastorale leven kunnen bezielen?
14. Welke activiteiten en welke dimensies van het leven en de werkzaamheid van de Kerk heeft zij naar voren gebracht?
15.Hoe zijn de locale Kerken erin geslaagd de vraag op te pakken en zich eigen te maken van paus Johannes Paulus II, door hem meermaals herhaald, om zich “een eigen nieuwe evangelisatie: nieuw in haar vuur, in haar methoden, in haar uitdrukkingswijzen” eigen te maken?
16. Hoe heeft het houden van continentale en regionale vergaderingen de christelijke gemeenschappen geholpen om een programma uit te werken van nieuwe evangelisatie?
Tweede hoofdstuk
Het evangelie van Jezus Christus verkondigen
“Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het evangelie aan heel de schepping” (Marc. 16, 15).
11. De ontmoeting en de gemeenschap met Christus, doel van het doorgeven van het geloof
De missionaire opdracht die de leerlingen hebben gekregen van de Heer (vgl. Marc. 16, 15), houdt een uitdrukkelijke verwijzing in naar de verkondiging van het evangelie en het onderricht erin (“leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb” Mat. 28, 20).. De apostel Paulus stelt zich voor als “apostel … bestemd voor de dienst van het evangelie” (Rom. 1, 1). De taak van de Kerk bestaat er derhalve in de traditio evangelii te verwezenlijken, het verkondigen en het doorgeven van het evangelie, dat “een goddelijke kracht van ieder die erin gelooft” (Rom. 1, 16) is en dat in laatste instantie hetzelfde is als Jezus Christus (vgl. 1 Kor. 1, 24)[33]. Wanneer wij spreken van evangelie, moeten wij niet alleen denken aan een boek of een leer: het evangelie is veel meer: het is een levend en doeltreffend Woord dat bewerkstelligt wat het zegt. Het is geen systeem van geloofsartikelen en morele voorschriften, en nog minder een politiek programma, maar een persoon: Jezus Christus als het definitieve, mens geworden Woord van God[34]. Het evangelie is evangelie van Jezus Christus: het heeft niet alleen Jezus Christus als inhoud. Het is veel meer: Deze laatste is door de Heilige Geest ook degene die de verkondiging, het doorgeven ervan bevordert en het primaire onderwerp van de verkondiging ervan is. Het doel van het doorgeven van het geloof is dus het verwerkelijken van deze ontmoeting met Jezus Christus in de Heilige Geest om zo ertoe te komen zijn en onze Vader te ervaren[35]
Het geloof doorgeven betekent op iedere plaats en in iedere tijd de voorwaarden scheppen opdat deze ontmoeting tussen de mensen en Jezus Christus plaatsvindt. De geloof als ontmoeting met de persoon van Christus heeft de vorm van een relatie met Hem, de herinnering aan Hem (in de eucharistie) en het vormen in ons van de gezindheid van Christus, in de genade van de Geest. Zoals paus Benedictus XVI opnieuw heeft bevestigd, “staat aan het begin van het christen zijn niet een ethische beslissing of een grootse gedachte, maar de ontmoeting met een gebeurtenis, met een Persoon die aan ons leven een nieuwe horizon en daarmee zijn definitieve richting gaf. […] Omdat God ons het eerst heeft liefgehad (vgl. 1 Joh. 4, 10), is de liefde niet langer alleen maar een “gebod”, maar is zij het antwoord op de gave van de liefde waarmee God ons tegemoet treedt”[36]. De Kerk zelf krijgt juist gestalte uitgaande van het verwezenlijken van deze taak van de verkondiging en het doorgeven van het christelijk geloof.
Het resultaat waarop men hoopt, van deze ontmoeting is de mensen te laten delen in de relatie van de Zoon met zijn Vader om te kracht van de Geest te voelen. Het doel van het doorgeven van het geloof, het doel van de evangelisatie is “door Christus in de Geest naar de Vader te brengen (vgl. Ef. 2, 18)[37]; dit is de ervaring van de nieuwheid van de christelijke God. Het geloof in Christus doorgeven in dit perspectief betekent de voorwaarden scheppen voor een doordacht, gevierd, beleefd en gebeden geloof: dat betekent opnemen in het leven van de Kerk[38]. Dit is een structuur van doorgeven die diep geworteld is in de kerkelijke traditie. Hiernaar verwijst ook de Catechismus van de Katholieke Kerk, evenals het Compendium van de catechismus zelf, die deze overneemt om haar te ondersteunen, bekend te maken en opnieuw te lanceren[39].
12. De Kerk geeft het geloof door dat zij zelf beleeft
Het doorgeven van het geloof is dus een zeer complexe dynamiek die het geloof van de christenen en het leven van de Kerk daarbij geheel betrekt. Men kan niet doorgeven wat men niet gelooft en niet beleeft. Een teken van een geworteld en rijp geloof is nu juist de natuurlijkheid waarmee wij het aan anderen meedelen. “Hij riep tot zich die Hij zelf wilde […] om Hem te vergezellen en door Hem uitgezonden te worden” (Marc. 3, 13-14). Men kan het evangelie niet doorgeven zonder dat daaraan een bij Jezus “zijn”, een in de Geest beleven van de ervaring van de Vader ten grondslag ligt: en de ervaring van het “zijn” zet aan tot verkondiging, bekendmaking, het samen delen van hetgeen men heeft beleefd, omdat men het heeft ervaren als goed, positief, mooi.
Een dergelijke taak van verkondiging en bekendmaking is niet voorbehouden aan iemand, aan weinig uitverkorenen. Het is een geschenk aan iedere mens die met vetrouwen antwoord geeft op de oproep tot het geloof. Het doorgeven van het geloof is niet een gespecialiseerde activiteit die aan een of andere groep of een of ander individu, dat speciaal daarvoor wordt gedelegeerd, moet worden uitbesteed. Het is de ervaring van iedere christen en heel de Kerk, die in deze activiteit voortdurend opnieuw de eigen identiteit ontdekt van het volk dat is verzameld door de oproep van de Geest, die ons uit de verstrooiing van ons dagelijkse leven bijeenbrengt om de tegenwoordigheid onder ons van Christus te beleven en het ware gelaat van God, die voor ons een Vader is, te ontdekken. “De lekengelovigen zijn krachtens hun deelname aan het profetische ambt van Christus diep betrokken bij deze taak van de Kerk. Het is in het bijzonder hun taak te getuigen dat het christelijk geloof het enige volledige geldige antwoord is op de vragen en verwachtingen die het leven aan iedere mens en aan iedere maatschappij stelt, een antwoord dat min of meer bewust door allen onderscheiden en afgesmeekt wordt. Dat zal mogelijk zijn, als de gelovigen de kloof tussen het evangelie en het leven zullen weten te overbruggen door in hun dagelijkse activiteit in gezin, werk en maatschappij weer de eenheid te brengen van een leven dat in het evangelie de inspiratie en de kracht vindt om zich volledig te verwerkelijken”[40].
Als een fundamentele activiteit van de Kerk bepaalt het doorgeven van het geloof het uiterlijk en de activiteiten van de christelijke gemeenschappen[41]. Om het evangelie te verkondigen en te verspreiden is het nodig dat de Kerk vormen van christelijke gemeenschappen verwezenlijkt die in staat zijn op een strikte wijze de fundamentele werken van het geloofsleven tot uitdrukking te brengen: liefde, getuigenis, verkondiging, viering, luisteren, delen. Men moet de evangelisatie opvatten als het proces waardoor de Kerk, bewogen door de Geest, het evangelie verkondigt en verspreidt in heel de wereld volgens een logica die het leerambt als volgt heeft samengevat: “Door liefde bezield, doordringt de Kerk heel de tijdelijke orde en vormt deze om, waarbij ze de verschillende culturen in zich opneemt en vernieuwt. Ze legt getuigenis af onder de volken over de nieuwe bestaans- en levenswijze die de christenen kenmerkt. Ze maakt het evangelie uitdrukkelijk door de eerste verkondiging”, en nodigt uit tot bekering. Door middel van de catechese en de sacramenten van de christelijke initiatie leidt zij die mensen binnen in het geloof en het christelijk leven, die zich tot Jezus Christus bekeren of die Hem opnieuw beginnen te volgen, en neemt beide categorieën op in de christelijke gemeenschap. Ze ontwikkelt steeds verder de gave van gemeenschap onder de gelovigen, door permanente geloofsvorming en opvoeding (homilieën, andere bedieningen van het Woord), de sacramenten en het beoefenen van naastenliefde. Ze blijft de missie bevorderen door alle leerlingen van Christus in heel de wereld uit te zenden om met woord en daad het evangelie te verkondigen” [42].
13. Woord van God en het doorgeven van het geloof
Sinds het houden van het Tweede Vaticaans Concilie heeft de katholieke Kerk opnieuw ontdekt dat dit doorgeven van het geloof, bedoeld als ontmoeting met Christus, tot stand komt door middel van de Heilige Schrift en de levende traditie van de Kerk onder leiding van de Heilige Geest[43]. En zo wordt de Kerk voortdurend vernieuwd door de Geest. Zo worden de nieuwe generaties ondersteund op hun weg van ontmoeting met Christus in zijn lichaam, die zijn volledige uitdrukking vindt in de viering van de eucharistie. De centraliteit van deze functie van het doorgeven van het geloof is opnieuw geïnterpreteerd en onderstreept in de laatste twee synodale vergaderingen over de eucharistie en in het bijzonder in die welke was gewijd aan het Woord van God in het leven en de zending van de Kerk. In deze twee vergaderingen is de Kerk ertoe uitgenodigd naar te denken over en zich volledig bewust te worden van de diepe dynamiek die haar identiteit ondersteunt: de Kerk geeft het geloof door dat zijzelf beleeft, viert, belijdt en waarvan zij getuigenis aflegt[44].
Een dergelijke bewustwording heeft voor de Kerk concrete taken en uitdagingen met zich meegebracht waarmee zij bij deze opdracht die zij heeft om het geloof door te geven, haar krachten moet meten. Het is noodzakelijk binnen het volk van God een groter bewustzijn te laten rijpen van de rol van het Woord van God, zijn kracht om Gods bedoeling met de mensen, zijn heilsplan te openbaren en duidelijk te maken[45]. Er is een grotere zorg nodig voor de bekendmaking van het Woord van God in de liturgische bijeenkomsten en een meer overtuigde toewijding aan de taak van de prediking[46]. Het is dienstig meer bewust aandacht te schenken aan en met meer overtuiging vertrouwen te hebben in de rol die het Woord van God kan vervullen in de zending van de Kerk, zowel op het specifieke ogenblik van de verkondiging van de heilsboodschap, als bij een meer bespiegelende houding van luisteren en dialoog met de culturen[47].
De synodevaders hebben in het bijzonder aandacht geschonken aan de verkondiging van het Woord aan de nieuwe generaties. “In de jongeren vinden wij vaak een spontane openheid voor het luisteren naar het Woord van God en een oprecht verlangen om Jezus te leren kennen […] Deze aandacht voor de wereld van de jongeren impliceert de moed van een duidelijke verkondiging; wij moeten de jongeren helpen vertrouwen in en vertrouwdheid met de Heilige Schrift te krijgen, opdat deze als een kompas de te volgen weg aangeeft. Daarom hebben zij behoefte aan getuigen en leermeesters die met hen meegaan en hen ertoe brengen het evangelie lief te hebben en het op hun beurt mee te delen, vooral aan hun leeftijdgenoten, waarbij zij zelf authentieke en geloofwaardige verkondigers worden”[48]. Zo vragen de synodevaders ook aan de christelijke gemeenschappen “wegen van christelijke initiatie te openen die door het luisteren naar het Woord, het vieren van de eucharistie en de in gemeenschap beleefde broederlijke liefde tot een steeds volwassener geloof komen. Men dient rekening te houden met de nieuwe vraag die wordt opgeroepen door de mobiliteit en het verschijnsel van de migratie dat nieuwe perspectieven van evangelisatie opent, omdat de immigranten niet alleen behoefte eraan hebben te worden geëvangeliseerd, maar zij zelf ook actief kunnen zijn in de evangelisatie[49].
Met hun accenten hebben de overwegingen van de synodale vergadering de christelijke gemeenschappen opnieuw opgeroepen na te gaan in hoeverre de verkondiging van het Woord ten grondslag ligt aan de taak van het doorgeven van het geloof: “Wij dienen dus steeds meer opnieuw de noodzaak en de schoonheid te ontdekken om het Woord te verkondigen voor de komst van het Rijk van God, dat door Christus zelf is gepredikt. […] Wij zien allen hoe noodzakelijk het is dat het licht van Christus ieder terrein van de mensheid verlicht: gezin, school, cultuur, werk, vrije tijd en andere sectoren van het maatschappelijk leven, Het gaat er niet om een troostend woord te verkondigen, maar een overweldigend woord, dat tot bekering oproept, dat toegang geeft tot de ontmoeting met Hem door wie een nieuwe mensheid opbloeit”[50].
14. De pedagogie van het geloof
Het doorgeven van het geloof heeft niet alleen met woorden plaats, maar vereist ook een relatie met God door het gebed dat het geloof zelf in actie is. En in deze opvoeding tot het gebed is de liturgie doorslaggevend met haar eigen pedagogische rol, waarin het opvoedende subject God zelf is en de ware opvoeder tot het gebed de Heilige Geest.
De gewone algemene vergadering van de bisschoppensynode die was gewijd aan de catechese, had behalve de bloei in aantal en toewijding van de catechisten als een geschenk van de Geest de rijping erkend die was waargenomen in de methoden die de Kerk heeft weten uit te werken om het doorgeven van het geloof te verwezenlijken, om het de mensen mogelijk te maken de ontmoeting met Christus te beleven[51]. Het zijn methoden die op ervaring berusten en de persoon erbij betrekken. Het betreft veelsoortige methoden, die op verschillende wijze de vermogens van het individu, hun integratie in een maatschappelijke groep, hun houding, hun vragen en zoeken activeren. Deze methoden gebruiken als eigen instrument de inculturatie[52]. Om het risico van versnippering en verwarring dat in een zo pluralistische samenleving, die in voortdurende ontwikkeling is, diepgeworteld is, nam paus Johannes Paulus II in die context een suggestie van de synodevaders op en heeft deze als regel gegeven: de veelsoortigheid van methoden in de catechese kan een teken zijn van vitaliteit en genialiteit, als ieder van deze methoden weet te verinnerlijken en een fundamentele wet zich eigen te maken, die van de dubbele trouw, aan God en de mens in eenzelfde houding van liefde[53].
Tegelijkertijd ging het de synode over de catechese ter harte niet de weldaden en de waarden te verspillen uit een verleden dat werd gekenmerkt door de zorg een systematisch, integraal, organisch en hiërarchisch georganiseerd doorgeven van het geloof te waarborgen[54]. Om deze reden heeft de synode weer twee wezenlijke instrumenten voor het doorgeven van het geloof gelanceerd: de catechese en het catechumenaat. Dankzij deze instrumenten geeft de Kerk actief het geloof door, zaait zij het in de harten van de catechumenen en de catechisanten om hun diepste ervaringen te bevruchten. De geloofsbelijdenis, die van de Kerk wordt ontvangen (traditio), wordt, terwijl zij tijdens het catechetisch proces ontkiemt en groeit, teruggegeven (restitutio), verrijkt met de waarden van de verschillende culturen. Het catechumenaat verandert zo in een wezenlijk centrum van groei van de katholiciteit en zuurdeeg van kerkelijke vernieuwing[55].
Het opnieuw lanceren van deze twee instrumenten catechese en catechumenaat – moest ertoe dienen om gestalte te geven aan wat werd aangeduid met de term “pedagogie van het geloof”[56]. Deze term moet het begrip catechese verruimen door het tegelijkertijd uit te breiden tot het overdragen van het geloof. Vanaf de synode over de catechese is de catechese verder niets anders meer dan het proces van het doorgeven van het evangelie, zoals de christelijke gemeenschap dit heeft ontvangen, begrijpt, viert, beleeft en meedeelt[57] “Alomvattend en systematisch van karakter als de initiatiecatechese is, mag ze niet afhankelijk zijn van omstandigheden of toeval; omdat ze leert leven als christen, is ze méér dan alleen maar onderricht, alhoewel dit er wel bij hoort. Omdat ze van wezensbelang is, heeft ze betrekking op alles wat voor een christen ‘gewoon’ is, zonder in te gaan op controversiële kwesties of tot theologische wetenschap te worden. Tenslotte, als initiatiecatechese vervult ze tezelfder tijd de taken van initiatie, opvoeding en onderricht. Heel deze rijkdom, die typerend is voor het catechumenaat van niet-gedoopte volwassenen, moet inspiratiebron zijn voor de andere vormen van catechese”[58].
Het catechumenaat wordt ons zo aangereikt als een model dat de Kerk recent heeft overgenomen om vorm te geven aan haar processen van het doorgeven van het geloof. Door het Tweede Vaticaans Concilie opnieuw gelanceerd[59], is het catechumenaat opgenomen in zeer veel processen van het reorganiseren en opnieuw lanceren van de catechese als paradigmatisch model van het structureren van deze evangelisatietaak. Zo vat het Algemeen Directorium voor de Catechese de dragende elementen ervan samen en laat de motieven aanvoelen waarom zoveel locale Kerken zich hebben laten inspireren door dit paradigms om de eigen praktijken van de verkondiging en het brengen tot het geloof te reorganiseren en daarbij zelfs een nieuw model hebben doen ontstaan, “het catechumenaat na het doopsel”[60]: het herinnert heel de Kerk voortdurend aan de functie van de initiatie in het geloof. Het brengt de verantwoordelijkheid in herinnering van heel de christelijke gemeenschap. Het plaatst in het middelpunt van heel de weg het mysterie van het Pasen van Christus. Het maakt van inculturatie het principe van eigen pedagogisch functioneren; men stelt het zich voor als een werkelijk vormingsproces[61].
15. De locale Kerken als subject van het doorgeven
Het subject van het doorgeven van het geloof is heel de Kerk, die zichbaar is in de locale Kerken. Het verkondigen, het doorgeven en de beleefde ervaring van het evangelie worden hierin verwezenlijkt. Wat meer is, de locale Kerken zelf zijn behalve subject ook de vrucht van deze activiteit van het verkondige van het evangelie en het doorgeven van het gteloof, zoals ons de ervaring van de eerste christelijke gemeenschappen in herinnering brengt (vgl. Hand. 2, 42-47): de Geest verzamelt de gelovigen rond de gemeenschappen die vurig hun geloof beleden door zich te voeden met het luisteren naar het woord van de apostelen en met de eucharistie en hun leven te besteden aan het verkondigen van het Rijk van God. Het Tweede Vaticaans Concilie houdt zich aan deze beschrijving als fundament van de identiteit van iedere christelijke gemeenschap, wanneer het stelt dat “de Kerk van Christus waarlijk aanwezig is in alle wettige plaatselijke vergaderingen van gelovigen, die, met hun herders verbonden, in het Nieuwe Testament zelf de naam van Kerken dragen. Ter plaatse zijn zij immers het nieuwe volk, door God geroepen, in de Heilige Geest en met overvloed van kracht (vgl. 1 Tess. 1, 5). In hun midden worden door de prediking van het evangelie van Christus de gelovigen verzameld en wordt het mysterie van het avondmaal des Heren gevierd, ‘opdat door het voedsel van het lichaam en bloed des Heren de gehele broederschap versterkt zou worden’”[62].
Het concrete leven van onze Kerken heeft het geluk gehad op het gebied van het doorgeven van het geloof en meer in het algemeen van het verkondigen een concrete en vaak voorbeeldige verwezenlijking te zien van deze woorden van het concilie. Het aantal christenen die zich in de laatste decennia spontaan en belangeloos hebben ingezet voor de verkondiging en het doorgeven van het geloof, is werkelijk aanzienlijk geweest en heeft het leven van onze locale Kerken gekenmerkt als een waar geschenk van de Geest aan onze christelijke gemeenschappen. De pastorale activiteiten in verband met het doorgeven van het geloof zijn een plaats geworden die het de Kerk mogelijk heeft gemaakt zich te structureren binnen de verschillende locale maatschappelijke contexten, daarbij de rijkdom en verscheidenheid tonend van de rollen en diensten die haar uitmaken en har dagelijkse leven bezielen. Rond de bisschopheeft men de rol van priesters, ouders, religieuzen, catechisten, gemeenschappen zien opbloeien, ieder met zijn eigen taak en bevoegdheid[63].
Naast de gaven en de positieve aspecten dient men echter ook de uitdagingen vast te stellen waarvoor de nieuwheid van de situatie en de ontwikkelingen die deze kenmerken, de verschillende locale Kerken stellen: de schaarste van de numerieke aanwezigheid van de priesters maakt het resultaat van hun activiteit minder doorslaggevend dan men zou willen. De toestand van vermoeidheid en uitputting die door zeer veel gezinnen wordt beleefd, verzwakt de rol van de ouders. Het te zwakke niveau van met elkaar delen laat de invloed van de christelijke gemeenschap langzaam verdwijnen. Het risico is dat men het gewicht van het uitvoeren van een zo belangrijke en wezenlijke activiteit alleen ziet neerkomen op de figuur van de catechist, die wordt verpletterd onder het gewicht van de taak die hem is toevertrouwd en door de eenzaamheid waarin hij zich bevindt bij het realiseren ervan.
Zoals wij reeds bij het eerste punt in herinnering hebben gebracht, dreigen het culturele klimaat en de situatie van vermoeidheid waarin heel wat christelijke gemeenschappen zich bevinden, het vermogen van onze locale Kerken van de verkondiging, het doorgeven van en de opvoeding tot het geloof te verzwakken. De vraag van de apostel Paulus – “Hoe kan men van Hem horen, als niemand Hem verkondigt?” (Rom. 10, 14) – klinkt in onze dagen heel concreet. In een dergelijke situatie dienen de frisheid en energie die de aanwezigheid van kerkelijke groepen en bewegingen deze taak van het doorgeven van het geloof heeft kunnen geven, als een geschenk van de Geest te worden beschouwd. Tegelijkertijd is men geroepen eraan te werken dat deze vruchten aanstekelijk zijn en hun elan meedelen aan die vormen van catechese en het doorgeven van het geloof die hun oorspronkelijke vuur hebben verloren.
16. Rekenschap afleggen: de stijl van de verkondiging
De context waarin wij ons bevinden, vraagt daarom van de locale Kerken een nieuw elan, een nieuwe daad van vertrouwen in de Geest, die hen leidt, opdat zij weer met vreugde en overgave de wezenlijke taak op zich nemen waarvoor Jezus zijn leerlingen op weg stuurt: het verkondigen van het evangelie (vgl. Marc. 16, 15), de prediking van het Rijk (vgl. Marc. 3, 15). Het is noodzakelijk dat iedere christen zich aangesproken voelt door deze opdracht van Jezus, zich laat leiden door de Geest in het antwoord hierop overeenkomstig de eigen roeping. Op een ogenblik waarop de keuze voor het geloof en de navolging van Christus minder gemakkelijk en weinig begrijpelijk blijkt, zo niet zelfs wordt tegengewerkt en gedwarsboomd, neemt de taak van de gemeenschap en de individuele christenen toe om getuigen en herauten van het evangelie te zijn, zoals Jezus Christus heeft gedaan.
De logica van een dergelijk gedrag houdt ons de apostel Petrus voor, wanneer hij ons uitnodigt tot rechtvaardiging, rekenschap af te leggen, “verantwoording af te legen aan alwie u rekenschap vraagt van de hoop die in u leeft” (1 Petr. 3, 15). Een nieuwe tijd voor het getuigenis van ons geloof, nieuwe vormen van antwoord (apo-logia) aan wie ons vraagt naar de logos, de reden van ons geloof, zijn de wegen die de Geest onze christelijke gemeenschappen wijst: om ons zelf te vernieuwen, om nog indringender in de wereld waarin wij leven, de hoop en het ons door Jezus gegeven heil tegenwoordig te stellen. Het gaat erom als christenen een nieuwe stijl te leren, te antwoorden “met zachtmoedigheid en gepaste eerbied, met een zuiver geweten” (1 Petr. 3, 16), met die zachtmoedige kracht die voortkomt uit de eenheid met Christus in de Geest, en met die vastberadenheid van iemand die weet dat hij als doel heeft de ontmoeting met de Vader, in zijn Rijk[64].
Deze stijl moet een een wereldwijde stijl zijn, die denken en handelen omvat, het persoonlijk gedrag en het openbaar getuigenis, het innerlijke leven van onze gemeenschappen en hun missionaire elan, hun aandacht voor de opvoeding en hun zorgzame toewijding aan de armen, het vermogen van iedere christen het woord te nemen binnen de context waarin hij leeft en werkt om de christelijke gave van de hoop mee te delen. Deze stijl moet het vuur, het vertrouwen en de vrijheid van spreken (de parresia) zich eigen maken die zich manifesteerden in de prediking van de apostelen (vgl. Hand. 4, 31; 9, 27-28) en die koning Agrippa ervoer, toen hij luisterde naar Paulus: “Bijna zoudt ge mij door uw overtuigende woorden christen maken” (Hand. 26, 28).
In een tijd waarin zovele mensen hun leven leven als een ware ervaring van “de woestijn van de duisternis van God, van de ontlediging van de zielen zonder nog enige kennis van de waardigheid en de weg van de mens”, herinnert paus Benedictus XVI ons eraan dat “de Kerk in haar geheel en de herders in haar, evenals Christus, op weg moeten gaan om de mensen uit de woestijn te leiden naar de plaats van het leven, naar de vriendschap met de Zoon van God, naar Hem die ons het leven schenkt, het leven in volheid”[65].
De wereld heeft het recht om deze stijl te vinden in de Kerk, in de christelijke gemeenschappen, overeenkomstig de logica van ons geloof[66]. Een gemeenschappelijke en persoonlijke; een stijl die de gemeenschappen in hun geheel, maar ook iedere gedoopte individueel vraagt naar een onderzoek, zoals paus Paulus VI ons in herinnering brengt: “Naast de verkondiging van het evangelie in algemene vorm blijft ook die andere vorm van overbrengen, van persoon tot persoon, geldig en belangrijk. […] Het zou niet mogen gebeuren dat de dringende noodzaak om aan massa’s mensen de Blijde Boodschap te verkondigen ons deze vorm van verkondiging zou doen vergeten waardoor iemands persoonlijk geweten bereikt wordt, geraakt door een in vele opzichten uniek woord dat hij van een ander ontvangt”[67].
17. De vruchten van het doorgeven van het geloof
Het doel van het proces van het doorgeven van het geloof is de opbouw van de Kerk als gemeenschap van getuigen van het evangelie. Paus Paulus VI zegt: “Als gemeenschap van gelovigen, als gemeenschap van geleefde en gedeelde hoop, als gemeenschap van broederlijke liefde, heeft zij het nodig steeds weer te horen wat zij moet geloven, de redenen van haar hoop, het nieuwe gebod van de liefde. Als volk van God dat helemaal in de wereld staat en dat dikwijls door de afgoden wordt bekoord, heeft zij het steeds weer nodig de “grote werken van God” te horen verkondigen, die haar bekeerd hebben tot de Heer, en moet zij steeds weer opnieuw door Hem worden samengeroepen en bijeengebracht. Zij heeft, in één woord gezegd, het steeds nodig zelf geëvangeliseerd te worden, wil zij de frisheid, het vuur en de kracht behouden om het evangelie te verkondigen”[68].
De vruchten die dit onderbroken proces van evangelisatie binnen de Kerk voortbrengt als teken van de levend makende kracht van het evangelie, krijgen gestalte in de confrontatie met de uitdagingen van onze tijd. Er is behoefte aan gezinnen voort te brengen die een waar en werkelijk teken van liefde en samen delen zijn, in staat tot hoop, omdat zij open staan voor het leven; er is kracht nodig om gemeenschappen op te bouwen die begiftigd zijn met een ware oecumenische geest en in staat zijn tot een dialoog met de andere religies; dringend noodzakelijk is de moed om initiatieven te ondersteunen van sociale gerechtigheid en solidariteit, die de arme in het middelpunt van de belangstelling van de Kerk plaatsen; men hoopt op de vreugde in het geven van het eigen leven bij een project voor roepingen en het gewijde leven. Een Kerk die haar geloof doorgeeft. een Kerk van de “nieuwe evangelisatie” is in staat op al deze terreinen de Geest te tonen die haar leidt en de geschiedenis verandert: de geschiedenis van de Kerk, van de christenen, van de mensen en hun culturen.
Van deze logica van het herkennen van de vruchten maakt ook de moed deel uit om ontrouw en schandalen aan de kaak te stellen die in de christelijke gemeenschappen naar voren komen als teken en gevolg van ogenblikken van uitputting en vermoeidheid in deze taak van verkondiging. De moed om schuld te bekennen; het vermogen om van Jezus Christus te blijven getuigen, terwijl wij over onze voortdurende behoefte gered te worden vertellen, wetend dat wij – zoals de apostel Paulus ons leert – naar onze zwakheden kunnen kijken, omdat wij zo de macht van Christus erkennen die ons redt (vgl. 2 Kor. 12, 9; Rom. 7, 14 v.); boetedoening, inzet op wegen van zuivering en de wil om de gevolgen van onze fouten te herstellen; een vast vertrouwen dat de hoop die ons is gegeven, “niet wordt teleurgesteld, omdat Gods liefde in ons hart is uitgestort door de Heilige Geest die ons werd geschonken” (Rom. 5, 5), ook dat zijn vruchten van een doorgeven van het geloof, van een verkondigen van het evangelie dat op de eerste plaats niet ophoudt de christenen, hun gemeenschappen te vernieuwen, terwijl het de wereld het evangelie van Jezus Christus brengt.
Vragen
Christus ervaren is het doel van het doorgeven van het geloof dat moet worden gedeeld met hen die dichtbij en hen die veraf zijn.
1. In hoeverre slagen onze christelijke gemeenschappen erin kerkelijke plaatsen te bieden die een instrument van geestelijke ervaring zijn? Dit spoort ons aan tot zending.
2. In hoeverre hebben onze wegen van geloof niet alleen een aansluiten bij de christelijke waarheid op verstandelijk niveau ten doel, maar slagen zij ook erin werkelijke ervaringen van ontmoeting en gemeenschap, “wonen” in het mysterie van Christus te laten beleven?
3. Op welke wijze hebben de individuele Kerken oplossingen en antwoorden gevonden op de vraag naar geestelijke ervaring die ook de jonge generaties van vandaag bezighoudt?
Het Woord en de eucharistie zijn de belangrijkste middelen, de bevoorrechte instrumenten om het christelijk geloof als geestelijke ervaring te beleven.
4. Op welke wijze hebben de twee voorafgaande vergaderingen van de bisschoppensynode de christelijke gemeenschappen geholpen de kwaliteit van het luisteren naar het Woord in onze Kerken te verbeteren? Op welke wijze hebben zij geholpen de kwaliteit van onze eucharistievieringen te verbeteren?
5. Wat zijn de elementen waaraan het meest gehoor is gegeven? Welke overwegingen en welke suggesties wachten nog erop om gehoor te vinden?
6. In hoeverre zijn de groepen die luisteren naar en worden geconfronteerd met het Woord van God, een gemeenschappelijk instrument aan het worden van christelijk leven voor onze gemeenschappen? Op welke wijze brengen onze gemeenschappen de centraliteit van de eucharistie (viering, aanbidding) tot uitdrukking en geven zij, daarvan uitgaande, structuur aan hun activiteiten en hun leven?
Na decennia van een zeer bruisend bestaan laat het terrein van de catechese tekenen van uitputting en vermoeidheid zien, vooral op het niveau van de personen die geroepen zijn deze kerkelijke activiteit te ondersteunen en te bezielen.
7. Wat is de concrete ervaring van onze Kerken?
8. Hoe heeft men geprobeerd binnen de chhristelijke gemeenschappen de figuur van de catechist erkenning en bestendigheid te geven? Hoe heeft men geprobeerd de erkenning van een actieve rol van ook andere personen in de taak van het doorgeven van het geloof (ouders, peter en meter, de christelijke gemeenschap) concreet en doeltreffend gestalte te geven?
9. Aan welke initiatieven heeft men gedacht ter ondersteuning van de ouders om hen te bemoedigen in een taak (het doorgeven en bijgevolg het doorgeven van het geloof) waarvan de cultuur steeds minder erkent dat die hun is toevertrouwd?
In de laatste decennia hebben verschillende bisschoppenconferenties, hiermee ook ingaande op een vraag van het Tweede Vaticaans Concilie, zich ingezet voor trajecten van een herprogrammering van de methoden en teksten van de catechese.
10. Hoe is de situatie betreffende deze projecten?
11. Welke gunstige effecten hebben zij gehad in het proces van het doorgeven van het geloof? Welke moeilijkheden en welke obstakels heeft men daarbij onder ogen moeten zien?
12, Welke instrumenten heeft de publicatie van de Catechismus van de Katholieke Kerk aangereikt bij dit traject van herprogrammering?
13. Hoe werken de afzonderlijke christelijke gemeenschappen (de parochies) en de verschillende groepen en bewegingen om in daden een catechese te waarborgen die zo kerkelijk mogelijk is en ontworpen op een met de andere kerkelijke subjecten overeengekomen en gedeelde wijze?
14. Wat zijn ten gevolge van de sterke culturele veranderingen die aan de gang zijn, de pedagogische problemen ten overstaan waarvan de catechetische activiteit van onze Kerken zich het meest onthand en het slechtst toegerust voelt?
15. In hoeverre is het instrument van het catechumenaat als model genomen om van daaruit het project van catechese en geloofsopvoeding in de christelijke gemeenschappen op te zetten?
De situatie van deze tijd vraagt van de Kerk een vernieuwde stijl van evangelisatie, een nieuwe beschikbaarheid om rekenschap af te leggen van ons geloof en de hoop die in ons is.
16. In hoeverre zijn de locale Kerken erin geslaagd deze nieuwe vereiste ingang te doen vinden in de christelijke gemeenschappen? Wat zijn de resultaten? Wat de moeilijkheden en weerstanden?
17. Is de dringende noodzaak van een nieuwe missionaire verkondiging een vast onderdeel geworden van de pastorale activiteiten van de gemeenschappen? Is de overtuiging doorgedrongen dat missie intussen ook in onze locale christelijke gemeenschappen, in onze normale context van het leven wordt beleefd?
18. Welke andere subjecten bezielen, behalve de gemeenschappen, de maatschappelijke structuur door er de verkondiging van het evangelie te brengen? Met welke activiteiten en methoden? Met welke resultaten?
19. Op welke wijze hebben de gedoopten individueel het bewustzijn doen rijpen in eerste persoon geroepen te zijn tot deze verkondiging? Welke ervaringen kunnen er, wat dit betreft, worden gemeld?
Het verkondigen en het doorgeven van het geloof brengen als vrucht de christelijke gemeenschap voort.
20. Wat zijn de belangrijkste vruchten die het doorgeven van het geloof in uw Kerken heeft voortgebracht?
21. In hoeverre zijn de afzonderlijke christelijke gemeenschappen erop voorbereid om deze vruchten te herkennen, deze te ondersteunen en te voeden? Aan welke vruchten voelt men het meest behoefte?
22. Welke weerstand, welke moeilijkheden en ook welke schandalen verhinderen deze verkondiging? Hoe hebben de gemeenschappen deze ogenblikken weten te beleven door hieruit opnieuw een geestelijk en missionair elan te putten?
Derde hoofdstuk
Inwijden in de christelijke ervaring
“Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb” (Mat. 28, 19-20).
18. De christelijke initiatie, een proces van evangelisatie
De bespiegeling over het doorgeven van het geloof die wij zojuist samen met de maatschappelijke en culturele veranderingen waarmee het christendom van vandaag als uitdaging wordt geconfronteerd, hebben voorgehouden, hebben binnen de Kerk geleid tot een wijdverbreid proces van reflectie over en herziening van de trajecten van inleiding op het geloof en toegang tot de sacramenten. De woorden van het Tweede Vaticaans Concilie[69] die, toen ze werden geschreven, voor zovele christelijke gemeenschappen als wensen klonken, zijn tegenwoordig echter werkelijkheid geworden in talrijke locale Kerken. Het is mogelijk zeer veel, daar opgesomde elementen te ervaren, juist te beginnen bij het intussen overal gerijpte bewustzijn van de intrinsieke band die de sacramenten van de christelijke initiatie verenigt. Doopsel, vormsel en eucharistie worden niet meer gezien als drie afzonderlijke sacramenten, maar als de etappes op een weg die het volwassen christelijk leven voortbrengt, binnen een organisch traject van initiatie in het geloof. De christelijke initiatie is intussen een pastoraal begrip en instrument dat bekend en geworteld is in de locale Kerken.
In dit proces zijn de locale Kerken die op een eeuwenlange traditie van initiatie in het geloof bogen, veel verschuldigd aan de jongere Kerken. Men heeft samen geleerd als model voor de weg van de initiatie in het geloof de volwassene te nemen en niet meer het kind[70]. Men is erin geslaagd het sacrament van het doopsel zijn belangrijke betekenis terug te geven door de structuur van het oude catechumenaat als voorbeeld te nemen om een pastoraal apparaat op te zetten dat in onze culturele contexten een bewustere viering mogelijk maakt, die beter is voorbereid en meer in staat de toekomstige deelname van de nieuwe gedoopten aan het christelijk leven te waarborgen. Veel christelijke gemeenschappen zijn met een veelbetekenende herziening gestart van hun dooppraktijk, waarbij ze de manieren van betrokkenheid van de ouders hebben herzien in het geval van het doopsel van hun kinderen en het ogenblik van de evangelisatie, van de expliciete geloofsverkondiging uitdrukkelijk hebben geformuleerd. Zij hebben getracht vieringen van het sacrament van het doopsel vorm te geven die meer ruimte laten voor de betrokkenheid van de gemeenschap en de steun zichtbaarder maken die aan de ouders wordt geven bij een taak, zoals die van een christelijke opvoeding, steeds moeilijker wordt. Door te luisteren naar de ervaring van de katholieke oosterse kerken heeft men gebruik gemaakt van de mystagogie om trajecten van initiatie te bedenken die niet blijven staan op de drempel van de sacramentale viering, maar ook daarna hun vormende activiteit voortzetten om er uitdrukkelijk aan te herinneren dat het doel is op te voeden tot een volwassen christelijk geloof[71].
De in gang gezette vergelijking heeft een theologische en pastorale reflectie doen ontstaan die door rekening te houden met de eigenheden van de verschillende ritussen de Kerk helpt een gemeenschappelijke herstructurering te vinden van de praktijken van inleiding in en opvoeding tot het geloof. Emblematisch in dit verband is de kwestie van de ordening van de initiatiesacramenten. In de Kerk zijn er verschillende tradities. Een dergelijke verscheidenheid blijkt duidelijk uit de kerkelijke gewoonten van het oosten en uit dezelfde westerse praktijk voor wat betreft de initiatie van de volwassenen in vergelijking met die van kinderen. Deze verscheidenheid wordt nog meer beklemtoond door de wijze waarop het sacrament van het vormsel wordt beleefd en gevierd.
Men kan zeker stellen dat van de wijze waarop de Kerk in het westen met deze herziening van haar dooppraktijken zal weten om te gaan, het toekomstige gezicht van het christendom in zijn wereld en het vermogen van het christelijk geloof om tot zijn cultuur te spreken zal afhangen. Bij dit proces van herziening heeft niet altijd alles even positief gefunctioneerd. Er zijn misverstanden geweest, ofwel de wil om de vereiste veranderingen te interpreteren als een gelegenheid om redenen voor een breuk aan te voeren: de nieuwe pastorale praktijken werden geïnterpreteerd en begrepen in het licht van een hermeneutiek van de creatieve breuk die in het nieuwe dat ontstond, een mogelijkheid zag om een oordeel te geven over het recente verleden van de Kerk en tegelijkertijd een mogelijkheid ongekende maatschappelijke vormen in te voeren om vandaag te spreken over het christendom en het te beleven. In deze zin is soms het verlaten van de praktijk van het dopen van kinderen verdedigd als een niet te vermijden noodzaak. Op een evenredige wijze is er een ernstig obstakel gekomen voor de aan de gang zijnde herziening door een houding van traagheid die door sommige christelijke gemeenschappen in stand wordt gehouden, in de overtuiging dat een simpele herhaling van stereotype handelingen een garantie was voor de deugdelijkheid en het succes van de kerkelijke activiteit.
Het proces van herziening vertrouwt de Kerk enkele plaatsen en problemen toe als uitdagingen die de christelijke gemeenschappen confronteren met de plicht nieuwe stijlen van pastorale activiteit te onderscheiden en te volgen. Het is zeker voor de Kerk een uitdaging op dit ogenblik een door allen geaccepteerde plaats te vinden voor het sacrament van het vormsel. Ook gedurende de gewone algemene vergadering van de bisschoppensynode is deze vereiste naar voren gebracht inzake de eucharistie en door paus Benedictus XVI overgenomen in de daarop volgende apostolische postsynodale exhortatie[72]. De bisschoppenconferentie hebben in het recente verleden verschillende keuzes gemaakt wat dit betreft, die werden gemotiveerd op grond van de verschillende perspectieven van waaruit de problematiek (pedagogisch, sacramenteel, kerkelijk) werd gezien. Zo is voor de Kerk het vermogen om inhoud en energie te kunnen geven aan die mystagogische dimensie van de trajecten van initiatie ook een uitdaging, want zonder die dimensie zouden diezelfde trajecten verstoken blijken te zijn van een wezenlijk element van het proces van opwekken tot het geloof. Een verdere uitdaging vormt ten slotte de noodzaak niet aan eventuele trajecten van godsdienstige opvoeding op school de taak, eigen aan de Kerk, te delegeren om het evangelie te verkondigen en tot het geloof op te wekken, ook ten opzichte van kinderen en jongeren. De praktijken zijn in deze sector van land tot land zeer verschillend en staan het uitwerken van eensluidende en uniforme antwoorden niet toe. De kwestie blijft echter gelden voor iedere locale Kerk.
Zoals men zal begrijpen, is het terrein van de initiatie werkelijk een wezenlijk element van de taak van de evangelisatie. De “nieuwe evangelisatie” heeft in dezen veel te zeggen: het is immers noodzakelijk dat de Kerk krachtig en vastberaden verder gaat op die reeds ingeslagen wegen van onderscheiding en tegelijkertijd nieuwe energie vindt om die mensen en die gemeenschappen die tekenen van vermoeidheid en berusting vertonen, opnieuw te motiveren. Het toekomstige gezicht van onze gemeenschappen hangt veel af van de energie die wordt gestoken in deze pastorale activiteit, en de concrete initiatieven die worden voorgesteld en gerealiseerd voor een herbezinning en een nieuwe bezieling in dezen.
19. De eerste verkondiging als vereiste voor nieuwe vormen van het spreken over God
Het proces van de herziening van de trajecten van initiatie in het geloof heeft nog een uitdaging die onmiskenbaar in de huidige situatie aanwezig is, naar voren gebracht: voor mannen en vrouwen van vandaag is het steeds moeilijker om over God te horen spreken, plaatsen en ervaringen te vinden die hen hiervoor openstellen. Het betreft een moeilijkheid waarmee de Kerk sinds lange tijd worstelt en die derhalve niet alleen aan de kaak is gesteld, maar waarvoor al enkele instrumenten zijn aangedragen om hierop een antwoord te geven. Reeds Paulus VI heeft nota van deze uitdaging genomen en de Kerk geconfronteerd met de dringende noodzaak om nieuwe wegen te vinden om het christelijk geloof voor te houden[73]. Zo is het instrument geboren van de “eerste verkondiging”[74], bedoeld als instrument van een expliciete uiteenzetting, beter nog een verkondiging, van de wezenlijke inhoud van het geloof.
Volledig opgenomen in de werkzaamheden van de in gang zijnde nieuwe opzet van de trajecten van de inleiding in het geloof, richt de eerste verkondiging zich tot de niet-gelovigen, tot hen die feitelijk leven in een religieuze onverschilligheid. Zij heeft de functie in het algemeen het evangelie en de bekering te verkondigen aan hen die Christus nog steeds niet kennen. De catechese, die zich van de eerste verkondiging van het evangelie onderscheidt, bevordert deze bekering aan het begin en doet deze rijpen door de bekeerling op te voeden tot het geloof en hem op te nemen in de christelijke gemeenschap. De relatie tussen deze twee vormen van de dienst van het Woord is echter niet altijd gemakkelijk tot stand te brengen en hoeft niet noodzakelijkerwijze duidelijk te worden verwoord. Het betreft twee aandachtsvelden, die vaak in dezelfde pastorale activiteit met elkaar zijn verbonden. Het gebeurt immers vaak dat mensen die naderen tot de catechese, vaak nog een ware bekering moeten beleven. Daarom zal het nuttig zijn bij de trajecten van catechese en opvoeding tot het geloof meer aandacht te besteden aan de verkondiging van het evangelie die tot deze bekering oproept, deze teweegbrengt en ondersteunt. Dit is de manier waarop de nieuwe evangelisatie de gebruikelijke wegen van de opvoeding tot het geloof stimuleert door het accent te leggen op hun kerygmatisch karakter, hun karakter van verkondiging[75].
Een eerste direct antwoord op de uitdaging is dus uitgewerkt. Meer dan een direct antwoord vraagt het onderscheidingsvermogen echter, dat wij aan het ontwikkelen zijn, erom dat wij erbij blijven stilstaan hoe wij nog dieper de redenen kunnen begrijpen van een dergelijke vervreemding van het spreken over God van onze cultuur. Het gaat erom na te gaan in hoeverre een dergelijke situatie vóór alles de christelijke gemeenschappen zelf niet heeft geïnteresseerd[76]. Om vormen en instrumenten te zoeken om het spreken over God uit te werken is het vooral nodig dat wij de verwachtingen en de onrust van de mensen van vandaag weten op te vangen door te tonen dat het nieuwe dat Christus is, het geschenk is dat wij allen verwachten, waarnaar iedere mens verlangt als naar de niet tot uitdrukking gebrachte vervulling van zijn zoeken naar zin en zijn dorst naar waarheid. Het vergeten van het spreken over God zal zo veranderen in een gelegenheid voor missionaire verkondiging. Het dagelijks leven zal ons weten in te geven waar wij die “binnenhoven der heidenen”[77] moeten zoeken, waarbinnen onze woorden niet alleen hoorbaar worden, maar ook veelbetekenend en heilzaam voor de mensheid. De taak van de “nieuwe evangelisatie” is zowel praktiserende christenen als hen die zich vragen stellen over God en Hem zoeken, ertoe te brengen zijn persoonlijke roep in hun bewustzijn gewaar te worden. De nieuwe evangelisatie is een uitnodiging aan de christelijke gemeenschappen meer hun vertrouwen te stellen in de Geest die hen leidt in de geschiedenis. Zo zullen zij in staat zijn de angst die zij voelen, te overwinnen en erin slagen met meer helderheid de plaatsen en wegen te zien waardoor de vraag naar God in het middelpunt van het leven van de mensen van vandaag wordt geplaatst.
20. Inwijden in het geloof, opvoeden tot de waarheid
De noodzaak van het spreken over God brengt als consequentie de mogelijkheid en de noodzaak met zich mee van een vergelijkbaar over de mens. De evangelisatie vereist dat vanuit zichzelf, omdat het rechtstreeks hiermee verband houdt. Er bestaat een sterke band tussen initiatie in het geloof en opvoeding. Dat bevestigde het Tweede Vaticaans Concilie[78]. Deze overtuiging heeft onlangs paus Benedictus XVI opnieuw naar voren gebracht: “Sommigen stellen vandaag de inzet van de Kerk voor de opvoeding ter discussie door zich af te vragen of haar middelen beter niet ergens anders zouden kunnen worden ingezet. […] De primaire zending van de Kerk om te evangeliseren, waarbij opvoedkundige instellingen een cruciale rol spelen, is in overeenstemming met het fundamentele streven van een natie om een ware maatschappij te ontwikkelen die de waardigheid van de menselijke persoon waardig is. Soms wordt echter de waarde van de bijdrage van de Kerk aan het publieke forum ter discussie gesteld. Daarom is het belangrijk eraan te herinneren dat de waarheid van het geloof en die van de rede elkaar nooit tegenspreken” [79]. De Kerk zuivert met de geopenbaarde waarheid de rede en helpt deze de laatste waarheden te erkennen als het fundament van de menselijke moraal en ethiek. De Kerk ondersteunt op grond van haar eigen natuur de wezenlijke morale categorieën door de hoop in de mensheid levend te houden.
De woorden van paus Benedictus XVI sommen de redenen op waarom het vanzelfsprekend is dat de evangelisatie en de initiatie in het geloof gepaard gaan met een opvoedkundige activiteit die de Kerk ontwikkelt als dienst aan de wereld. Wij zijn geroepen deze taak vandaag te verwezenlijken op een ogenblik en in een culturele context waarin ieder vorm van opvoedkundige activiteit zo moeilijk en hachelijk lijkt dat de paus zelf van een “opvoedkundige noodtoestand”[80].
Met de term “opvoedkundige noodtoestand” wil de paus zinspelen op de steeds grotere moeilijkheden die niet alleen de christelijke opvoeding vandaag ontmoet, maar meer in het algemeen iedere opvoedkundige activiteit. Men moet steeds meer moeite doen om aan de nieuwe generaties de fundamentele waarden van het bestaan en van een correct gedrag door te geven. En dit is de moeilijkheid die de ouders ondervinden: zij zien, evenals de opvoedingsinstellingen aan wie deze taak is gedelegeerd, te beginnen bij de school, dat hun vermogen om invloed te hebben in het opvoedingsproces steeds meer gereduceerd is.
En dergelijk op drif raken was gedeeltelijk te voorzien: in een maatschappij en een cultuur die te vaak van het relativisme hun eigen credo maken, gaat het licht van de waarheid ontbreken. Men beschouwt het als te vermoeiend om over waarheid te spreken, men beschouwt dit als “autoritair” en het eindigt ermee dat men twijfelt aan de goedheid van het leven – is het goed een mens te zijn? is het goed te leven? -, aan de waarde van de verhoudingen en de verplichtingen die het leven uitmaken. Hoe zou het in een dergelijke context mogelijk zijn aan de jongeren iets waardevols en zekers, leefregels, een authentieke betekenis en overtuigende doeleinden voor het menselijk bestaan, hetzij als persoon, hetzij als gemeenschap voor te houden en het van generatie op generatie door te geven? Daarom dreigt de opvoeding op grote schaal te worden gereduceerd tot het doorgeven van bepaalde vaardigheden of behendigheden, terwijl men het verlangen naar geluk van de nieuwe generaties tracht te bevredigen door hen te overladen met consumptieartikelen en kortstondige beloningen. Zo worden hetzij de ouders, hetzij de leraren gemakkelijk ertoe verleid om af te zien van de eigen opvoedkundige taken en evenmin nog te begrijpen wat hun rol, de hun toevertrouwde zending is.
En hierin is de opvoedkundige noodtoestand gelegen: wij zijn niet meer in staat de jonge mensen, de nieuwe generaties te bieden wat onze taak is hun door te geven. Wij zijn ten opzichte van hen ook de ware waarden verschuldigd die aan het leven een fundament geven. Zo wordt uiteindelijk het wezenlijke doel van de opvoeding genegeerd en vergeten: de vorming van de persoon om deze in staat te stellen in volheid te leven en een eigen bijdrage te leveren aan het welzijn van de gemeenschap. Daarom groeit er van verschillende kanten de vraag naar een authentieke opvoeding en de herontdekking van de behoefte aan opvoeders die dat werkelijk zijn. Men ziet dat ouders (bezorgd en vaak angstig voor de toekomst van hun kinderen), leraren (die de trieste ervaring beleven van de verloedering van de school), de maatschappij zelf, die de grondslagen zelf van de samenleving ondermijnd ziet, deze vraag gemeen hebben.
In een dergelijke context krijgt de inzet van de Kerk om op te voeden tot het geloof, tot het navolgen en getuigen van de Heer meer dan ooit de waarde van een bijdrage om de maatschappij waarin wij leven, uit de opvoedkundige crisis die haar teistert, te doen komen door het wantrouwen en die vreemde “haat tegen zichzelf”, die vormen van zelfminachting die een kenmerk lijken te zijn geworden van enkele van onze culturen, een halt toe te roepen. Een dergelijke inzet kan de christenen de juiste gelegenheid bieden om in de publieke ruimte van onze maatschappijen een plaats in te nemen en wel zo dat zij binnen deze ruimte de vraag naar God opnieuw kunnen stellen en als geschenk de eigen opvoedkundige traditie meebrengen, de vrucht die de christelijke gemeenschappen, geleid door de Geest, op dit terrein hebben weten voort te brengen.
De Kerk heeft, wat dit betreft, een traditie, ofwel een historisch kapitaal aan opvoedkundige middelen, bezinning en onderzoek, instellingen en mensen – gewijd en niet-gewijd, bijeengebracht in religieuze ordes, in congregaties – die veelbetekenend aanwezig kunnen zijn in de wereld van school en opvoeding. Bovendien heeft dit kapitaal ook met belangrijke veranderingen te maken, daar het betrrokken is bij de maatschappelijke en culturele veranderingen die aan de gang zijn. Het zal daarom nuttig zijn ook in deze sector een onderscheiding te ontwikkelen om de kritieke punten die de veranderingen naar voren brengen, te ontdekken. Men zal de energie van de toekomst, de uitdagingen die een adequate opleiding noodzakelijk maken, moeten herkennen, wetend dat een wezenlijke taak van de Kerk is het opvoeden tot geloof, navolging en getuigenis, waarbij zij helpt om in een levende relatie met Christus en de Vader te treden.
21. Het doel van een “ecologie van de menselijke persoon”
Het doel van heel deze opvoedkundige inzet van de Kerk is gemakkelijk herkenbaar. Het gaat erom te werken aan het opzetten van hetgeen paus Benedictus XVI omschrijft als een “ecologie van de menselijke persoon”. “Er moet zoiets zijn als een goed begrepen ecologie van de mens. [..] Het doorslaggevende probleem is het morele gedrag van de samenleving. Als het recht op leven en op een natuurlijke dood niet geëerbiedigd wordt, als conceptie, zwangerschap en de geboorte van de mens op kunstmatige wijze plaats hebben, als embryo’s worden opgeofferd voor onderzoek, dan verdwijnt uiteindelijk het begrip “menselijke ecologie”, en daarmee het begrip “ecologie van het milieu”, uit het algemeen bewustzijn. Het is inconsequent van de nieuwe generatie wel eerbied voor het natuurlijke milieu te eisen, indien opvoeding en wetgeving hen niet helpen eerbied voor zichzelf te hebben. Het boek van de natuur is één en ondeelbaar wat betreft het milieu, maar ook wat betreft het leven en het terrein van seksualiteit, huwelijk, gezin, sociale betrekkingen, kortom de integrale ontwikkeling van de mens. Onze plichten ten opzichte van het milieu zijn verbonden met de plichten die wij tegenover de mens op zich en met betrekking tot anderen hebben. Men kan niet de ene plicht eisen en de andere wegdrukken. Dit vormt een zwaarwegende tegenstrijdigheid in de huidige mentaliteit en praktijk, die de mens vernedert, het milieu aantast en de samenleving beschadigt”[81].
Het christelijk geloof ondersteunt het verstand bij het begrijpen van het diepe evenwicht dat de structuur van het bestaan en zijn geschiedenis draagt. Zij voert dit werk niet op een algemene wijze of van buiten af uit, maar door met de rede te delen in de dorst naar weten, de dorst naar onderzoek en deze dorst te richten op het welzijn van de mens en de kosmos. Het christelijk geloof draagt bij aan het begrip van de diepe inhoud van de fundamentele ervaringen van de mens, zoals de zoëven aangehaalde tekst ons laat zien. Het is een taak – van deze kritische confrontatie en sturing – die het katholicisme al sinds tijden uitvoert. Daarvoor heeft het zich steeds beter toegerust door instellingen, onderzoekscentra, universiteiten in het leven te roepen, de vrucht van de intuïtie en het charisma van enkelen of de opvoedkundige zorgzaamheid van de locale Kerken. Deze instellingen oefenen hun functie uit binnen de gemeenschappelijke ruimte van het onderzoek en de ontwikkeling van de kennis in de verschillende culturen en maatschappijen. De maatschappelijke en culturele veranderingen die wij hebben laten zien, stellen vragen aan en brengen uitdagingen met zich mee voor deze instellingen. De onderscheiding dat ten grondslag ligt aan de “nieuwe evangelisatie”, is geroepen zich bezig te houden met deze culturele en opvoedkundige inzet van de Kerk. Zo zal men de kritische punten van deze uitdagingen kunnen herkennen, de energie en de strategieën die moeten worden gebruikt om niet alleen de toekomst van de Kerk, maar ook van de mens en de mensheid te waarborgen.
Zich al deze culturele ruimtes voor te stellen als evenveel “binnenhoven der heidenen” door hen te helpen hun oorspronkelijke roeping te beleven binnen de nieuwe, verder gaande scenario’s, dat wil zegen op een positieve wijze de vraag naar God en de ervaring van het christelijk geloof in te brengen in de vragen van de tijd; deze ruimtes te helpen plaatsen te zijn waar vrije en volwassen mensen kunnen worden gevormd die in staat zijn op hun beurt de vraag naar God in hun leven, in het werk, het gezin in te brengen, dat zijn zeker taken die voor de “nieuwe evangelisatie”zijn weggelegd.
22. Evangelisatoren en opvoeders, omdat zij getuigen zijn
De context van de opvoedkundige noodsituatie waarin wij ons bevinden, zet het woord van paus Paulus VI nog meer kracht bij: “De hedendaagse mens luistert liever naar getuigen dan naar leraren, en als hij luistert naar leraren, dan is dat omdat zij getuigen zijn. […] Het is dus vóór alles door haar gedrag, door haar leven dat de Kerk de wereld zal evangeliseren, dat wil zeggen door haar levensgetuigenis van trouw aan Jezus Christus, van armoede en onthechting, van vrijheid tegenover de machten van deze wereld, in één woord van heiligheid”[82]. Ieder willekeurig project van de “nieuwe evangelisatie, ieder willekeurig project betreffende het verkondigen en het doorgeven van het geloof kan niet zonder deze noodzaak: mannen en vrouwen te hebben die met hun wijze van leven hun evangeliserende inzet, kracht bijzetten. Deze voorbeeldigheid van hen is nu juist de toegevoegde waarde die de waarachtigheid bevestigt van hun toewijding, van de inhoud van hetgeen zij leren en van hetgeen zij vragen te beleven. De huidige opvoedkundige noodtoestand doet de vraag groeien naar opvoeders die geloofwaardige getuigen weten te zijn van de werkelijkheden en de waarden waarop men zowel het persoonlijke bestaan van iedere mens kan grondvesten, als de gemeenschappelijke projecten van het maatschappelijk leven. Wat dit betreft, hebben wij uitstekende voorbeelden. Het zij voldoende te herinneren aan de heilige Paulus, de heilige Patrick, de heilige Bonifatius, de heilige Franciscus Xaverius, de heilige Cyrillus en Methodius, de heilige Turibius van Mongrovejo, de heilige Damiaan de Veuster, de zalige Moeder Teresa van Calcutta.
Deze vraag verandert voor de Kerk van vandaag in een taak van ondersteuning en vorming van de zovele personen die sinds lange tijd zich inzetten voor deze taken van evangelisatie en opvoeding (bisschoppen, priesters, catechisten, opvoeders, leraren, ouders); van de christelijke gemeenschappen, die zijn geroepen tot een grotere erkenning van en een investering van meer middelen in deze taak die wezenlijk is voor de toekomst van de Kerk en de mensheid. Het is noodzakelijk duidelijk het wezenlijk karakter van deze dienst van evangelisatie, van het verkondigen en doorgeven binnen onze Kerken te bevestigen. Het is nodig dat de afzonderlijke gemeenschappen de prioriteit van hun activiteiten herzien om hun energie en krachten te concentreren op deze gemeenschappelijke taak van “nieuwe evangelisatie”.
Wil het geloof worden gesteund en gevoed, dan heeft het in het begin de oorspronkelijke omgeving nodig die het gezin is, de eerste plaats van de opvoeding tot het gebed[83]. Binnen de ruimte van het gezin kan de opvoeding tot het geloof wezenlijk geschieden in de vorm van de opvoeding van het kind tot het gebed. Samen bidden met het kind dient voor de ouders ertoe om het eraan te wennen de liefdevolle aanwezigheid van de Heer te erkennen, waarbij het hun mogelijk wordt gemaakt voor het kind zelf opnieuw gezaghebbende getuigen te worden.
De vorming en de zorg waarmee zij niet alleen de evangelisatoren die reeds in functie zijn, moeten steunen, maar ook een beroep moeten doen op nieuwe krachten, zal zich niet mogen beperken tot een pure technische voorbereiding, hoe noodzakelijk die ook is. Het zal vooral een geestelijke vorming moeten zijn, een school van het geloof in het licht van het evangelie van Jezus Christus, onder leiding van de Geest, om de ervaring van het vaderschap van God te beleven. Evangeliseren kan alleen hij die op zijn beurt zich heeft laten en laat evangeliseren, die in staat is zich geestelijk te laten vernieuwen door de ontmoeting en de beleefde gemeenschap met Jezus Christus. Hij kan het geloof doorgeven, zoals ons de apostel Paulus getuigt: “Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken” (2 Kor. 4, 13).
Daarom is de nieuwe evangelisatie vooral een geestelijke taak en uitdaging. Het is een taak van christenen die de heiligheid nastreven. In deze context en wanneer men op deze wijze de vorming verstaat, zal het nuttig zijn ruimte en tijd te wijden aan een gedachtewisseling over de instellingen de instrumenten waarover de locale Kerken beschikken om de gedoopten zich bewust te maken van hun missionaire en evangeliserende verplichting. Ten opzichte van de scenario’s van de nieuwe evangelisatie moeten de getuigen om geloofwaardig te zijn de taal van hun tijd weten te spreken en zo van binnenuit de redenen van de hoop die hen bezielt (vgl. 1 Petr. 3, 15), verkondigen. Een dergelijke taak kan niet spontaan bedacht worden, maar vraagt om aandacht, opvoeding en zorg.
Vragen
Het project van de nieuwe evangelisatie moet worden gezien als het uitoefenen van een controle van alle plaatsen en activiteiten waarover de Kerk beschikt om het evangelie aan de wereld te verkondigen.
1. Is het instrument van de “eerste verkondiging” bekend en verspreid in de christelijke gemeenschappen?
2. Zetten de christelijke gemeenschappen pastorale activiteiten op die het specifieke voorstel ten doel hebben om zich bij het evangelie aan te sluiten, zich tot het christendom te bekeren?
3. Algemener gezegd, hoe staan de afzonderlijke christelijke gemeenschappen tegenover de vereiste om nieuwe vormen uit te werken om te spreken over God binnen de maatschappij en ook binnen onze eigen gemeenschappen zelf? Van welke veelbetekenende ervaringen is het nuttig ze te delen met de andere Kerken?
4. Hoe is het project van de “binnenhof der heidenen” ontvangen en ontwikkeld in de diverse locale Kerken?
5. Op welke prioriteitsniveau is door de afzonderlijke christelijke gemeenschappen de taak aanvaard om nieuwe wegen van evangelisatie te durven gaan? Wat zijn de meest geslaagde initiatieven betreffende een missionaire opening van de christelijke gemeenschappen?
6. Welke ervaringen, instellingen, welke nieuwe verenigingen of groepen zijn er ontstaan of hebben zich verspreid met als doel een vreugdevolle en aanstekelijke verkondiging van het evangelie aan de mensen?
7. Welke vormen van samenwerking zijn er tussen parochiesgemeenschappen en deze nieuwe ervaringen?
De Kerk heeft veel energie gestoken in de herstructurering van de eigen trajecten van initiatie in en opvoeding tot het geloof.
8. In hoeverre is de ervaring van de christelijke initiatie van volwassenen als model genomen voor een heroverweging van de wegen van initiatie in het geloof in onze gemeenschappen?
9. In hoeverre en hoe is het instrument van de christelijke initiatie overgenomen? Op welke wijze heeft de heroverweging van de dooppastoraal en het beklemtonen van de band tussen de sacramenten van doopsel, vormsel en eucharistie geholpen?
10. De oosterse katholieke Kerken dienen het kind de initiatiesacramenten als een eenheid toe. Wat is de rijkdom en het bijzondere van deze ervaring van hen? Hoe voelen zij zich geprikkeld door de overwegingen en veranderingen die in de Kerk aan de gang zijn met betrekking tot de christelijke initiatie?
11. Hoe heeft het “catechumenaat van de doop” geïnspireerd tot een herziening van de trajecten van de voorbereiding op de sacramenten en deze veranderd in wegen van christelijke initiatie die in staat zijn de verschillende leden van de gemeenschap (in het bijzonder de volwassenen) en niet alleen de verschillende personen die het betreft, erbij te betrekken? Hoe gaan de christelijke gemeenschappen naast de ouders staan bij de steeds moeilijker wordende taak van het doorgeven van het geloof?
12. Welke ontwikkelingen heeft het voegen van het sacrament van het vormsel bij deze weg gekend? Ten gevolge van welke overwegingen?
13. Hoe is men erin geslaagd aan mystagogische wegen vorm te geven?
14. In hoeverre zijn de christelijke gemeenschappen erin geslaagd de weg van de opvoeding tot het geloof te veranderen in een kwestie die volwassenen betreft en vooral op volwassenen is gericht, en zo te voorkomen dat deze exclusief worden ondergebracht bij de kinderjaren?
15. Werken de locale Kerken expliciet gedachten uit over de rol van de verkondiging en de noodzaak meer belang te hechten aan het voortbrengen van het geloof, aan de dooppastoraal?
16. Is men de fase te bovengekomen van het delegeren van de taak van de opvoeding tot het geloof door de parochiegemeenschappen aan andere instellingen van religieuze opvoeding (bijvoorbeeld schoolinstellingen), waarbij de wegen van opvoeding tot het geloof werden verward met eventuele vormen van culturele opvoeding)?
De opvoedkundige uitdaging stelt aan onze Kerken vragen als een echte noodsituatie
17. Met wat voor een graad van sensibiliteit is deze ontvangen? En hoe energiek?
18. Hoe helpt de aanwezigheid van van katholieke instellingen in de wereld van de school op deze uitdaging een antwoord te geven? Met welke veranderingen worden die instellingen geconfronteerd? Met welke middelen slagen zij erin een antwoord te geven op deze uitdaging?
19. Welk verband bestaat er tussen deze instellingen en de andere kerkelijke instellingen, tussen deze instellingen en het parochieleven?
20. Op welke wijze slagen deze instellingen erin een stem te hebben binnen de cultuur en de maatschappij en het debat en de culturele bewegingen van het denken met de stem van de christelijke ervaring van het geloof te verrijken?
21. Welke relatie bestaat er tussen deze katholieke instellingen en de andere opvoedkundige instellingen, tussen deze en de maatschappij?
22. Op welke wijze slagen de grote culturele instellingen (universiteiten, culturele centra, onderzoekscentra) die de geschiedenis ons heeft nagelaten, erin het woord te nemen in de debatten die de fundamentele waarden van de mens (verdediging van het leven, het gezin, de vrede, de gerechtigheid, de solidariteit, de schepping) betreffen?
23. Hoe slagen zij erin een instrument te zijn dat de mens helpt de grenzen van zijn rede te verruimen, de waarheid te zoeken, de sporen te ontdekken van Gods plan dat zin geeft aan onze geschiedenis? En hoe helpen zij op evenredige wijze de christelijke gemeenschappen de vragen en de diepe verwachtingen die door de cultuur van vandaag tot uitdrukking worden gebracht, te ontcijferen en daaraan gehoor te geven?
24. In hoeverre slagen deze instellingen erin zichzelf te zien binnen die ervaring, de “binnenhof der heidenen” genoemd? Dat wil zeggen, slagen zij erin zichzelf te zien als plaatsen waar de christenen de moed beleven om vormen van dialoog op te zetten die de diepste verlangens van de mensen en hun dorst naar God opvangen en binnen deze context de vraag naar God te stellen en daarbij de eigen ervaring van het zoeken te delen en over de ontmoeting met het evangelie van Jezus Christus te vertellen als een geschenk?
Het project van de nieuwe evangelisatie vraagt om vormen en trajecten van vorming voor verkondiging en getuigenis.
25. Hoe beleven de christelijke gemeenschappen de dringende noodzaak om personen te roepen, te vormen en te steunen die evangelisatoren en opvoeders weten te zijn, omdat zij getuige zijn?
26. Welke geïnstitutionaliseerde, maar meer nog “feitelijke” diensten hebben de locale Kerken zien opkomen (of begunstigd) met dit duidelijke evangeliserende doel?
27. Hoe hebben de parochies zich laten inspireren met betrekking tot de vitaliteit van enkele bewegingen en charismatische groepen?
28. Verschillende bisschoppenconferenties hebben in deze decennia van de zending en de evangelisatie de centrale elementen en prioriteiten van hun pastorale projecten gemaakt: welke resultaten hebben zij behaald? Hoe zijn zij erin geslaagd de christelijke gemeenschappen te sensibiliseren betreffende de “geestelijke” hoedanigheid van deze missionaire uitdaging?
29. Op welke wijze heeft dit accent van de “nieuwe evangelisatie” de herziening en de reorganisatie geholpen van de trajecten van de vorming van de kandidaten voor het priesterschap? Hoe hebben de verschillende instituten waaraan deze vorming is toevertrouwd (diocesane, regionale, door religieuze ordes geleide seminaries) opnieuw hun leefregels weten te interpreteren en ze aan te passen aan deze prioriteit?
30. Op welk wijze heeft het recent herstelde ambt van het diaconaat in deze opdracht van evangelisatie één van de elementen van de inhoud van zijn identiteit gevonden?
Slot
“Maar gij zult kracht ontvangen van de Heilige Geest die over u komt” (Hand. 1, 8)
23. Het fundament van de “nieuwe evangelisatie” in Pinksteren
Met zijn komst onder ons heeft Jezus Christus ons het goddelijk leven meegedeeld dat het aanschijn der aarde verandert door alles nieuw te maken (vgl. Apok. 21, 5). Zijn openbaring heeft ons erbij betrokken niet alleen als degenen voor wie het heil bestemd is dat ons is geschonken, maar ook als de verkondigers en getuigen ervan. De Geest van de Verrezene maakt ons leven zo geschikt voor de doeltreffende verkondiging van het evangelie in heel de wereld. Het is de ervaring van de eerste christelijke gemeenschap, die zag hoe het Woord zich door prediking en getuigenis verspreidde (vgl. Hand. 6, 7).
Chronologisch gezien, begon de eerste evangelisatie op de dag van Pinksteren, toen de apostelen, allen bijeen in gebed op dezelfde plaats met de Moeder van Christus, de Heilige Geest ontvingen. Zij die volgens de woorden van de engel “vol van genade” is, vindt men zo op de weg van de apostolische evangelisatie en op alle wegen waarop de opvolgers van de apostelen zich hebben begeven om het evangelie te verkondigen.
Nieuwe evangelisatie betekent niet een “nieuwe evangelie”, omdat “Jezus dezelfde is vandaag en tot in eeuwigheid” (Heb. 13, 8). Nieuwe evangelisatie wil zeggen: een adequaat antwoord op de tekenen van de tijd, de behoeften van de mensen en de volken van vandaag, de nieuwe scenario’s die de cultuur kenmerken waardoor wij onze identiteit onder woorden brengen en de zin van ons bestaan zoeken. Nieuwe evangelisatie betekent daarom het bevorderen van een cultuur die dieper geworteld is in het evangelie; het wil zeggen de nieuwe mens ontdekken die in ons is dankzij de Geest die ons door Jezus Christus en de Vader is geschonken. Mogen de weg van voorbereiding op de komende gewone algemene vergadering van de bisschoppensynode en het houden ervan voor de Kerk als een nieuw cenakel zijn, waar de opvolgers van de apostelen, samen met de Moeder van Christus – met haar die als sterre van de nieuwe evangelisatie is aangeroepen[84] – in gebed verenigd, de wegen van de nieuwe evangelisatie voorbereiden.
24. De “nieuwe evangelisatie”, visie voor de Kerk van vandaag en morgen
Op deze bladzijden hebben wij zeer vaak gesproken over nieuwe evangelisatie. Het is de moeite waard aan het einde te herinneren aan de diepe betekenis van dit begrip, aan de oproep die daarin ligt vervat. Wij laten deze taak over aan paus Johannes Paulus II die deze terminologie zo heeft ondersteund en verspreid. “Nieuwe evangelisatie” betekent “…dat we het elan uit het begin weer moeten terugwinnen, en dat wij vervuld worden van de vurigheid waarmee de apostelen na Pinksteren het evangelie verkondigden. In ons moet weer de brandende overtuiging oplaaien van Paulus die uitriep: ‘wee mij, als ik het evangelie niet verkondig’ (1 Kor. 9, 16). Deze hartstochtelijke bewogenheid zal zeker in de Kerk een nieuwe missie-ijver doen ontwaken, die zich niet mag beperken tot een groep ‘specialisten’, maar waarvoor alle leden van het volk van God zich verantwoordelijk moeten weten. Als iemand werkelijk in contact komt met Christus, kan hij of zij dit niet voor zich houden, maar moet het verkondigen. Er wordt een nieuw apostolisch elan gevraagd, dat beleefd wordt als de dagelijkse inzet van christelijke gemeenschappen en groepen”[85].
In deze tekst hebben wij veel gesproken over veranderingen. Wij hebben scenario’s onder ogen gezien die opzienbarende veranderingen beschrijven, die in ons vaak bezorgdheid en angst wekken. Waaraan wij in een dergelijke situatie behoefte hebben, is een visie die het mogelijk maakt naar morgen te kijken met de ogen van de hoop zonder de tranen van de wanhoop. Als Kerk hebben wij deze visie al. Het is het Rijk dat komt, dat ons is verkondigd door Jezus Christus en is beschreven in zijn parabels. Het is het Rijk dat reeds is begonnen met zijn prediking en vooral met zijn dood en verrijzenis voor ons. Wij hebben echter vaak de indruk er niet in te slagen deze visie concreet te maken, er niet in te slagen deze “tot de onze te maken”, er niet in te slagen deze tot een levend woord voor ons en onze tijdgenoten te maken, deze niet te nemen als fundament van onze pastorale activiteiten en van ons kerkelijk leven.
Wat dit betreft, hebben de pausen ons vanaf het Tweede Vaticaans Concilie een wachtwoord gegeven voor een huidige en toekomstige pastoraal: “nieuwe evangelisatie”, dat wil zeggen een nieuwe verkondiging van de boodschap van Jezus die vreugde schenkt en ons vrijmaakt. Dit wachtwoord kan het fundament zijn van deze visie waarvan wij de noodzaak voelen: de visie van een evangeliserende Kerk, waar wij vanuit zijn gegaan in deze tekst, is ook de opdracht die ons aan het einde wordt gegeven. Heel het werk van onderscheiding dat wij geroepen zijn te doen, heeft als doel dat deze visie zich diep in ons hart wortelt. In het hart van ieder van ons, in het hart van onze Kerken, ten dienst van de wereld.
25. De vreugde om te evangeliseren
Nieuwe evangelisatie wil zeggen met de wereld zijn bezorgdheid om het heil delen en rekenschap afleggen van ons geloof door de logos van de hoop mee te delen (vgl. 1 Petr. 3, 15). De mensen hebben behoefte aan de hoop om het eigen heden te kunnen beleven. De inhoud van deze hoop is “die God die een menselijk gelaat heeft en die ons tot het uiterste toe heeft liefgehad”[86]. Daarom is de Kerk in wezen missionair. Wij kunnen de woorden van eeuwig leven die ons in de ontmoeting met Jezus Christus zijn gegeven, niet voor ons houden. Zij zijn voor allen, voor iedere mens. Iedere persoon van onze tijd, of hij het weet of niet, heeft behoefte aan deze verkondiging.
Juist de afwezigheid van dit bewustzijn brengt verlatenheid en mismoedigheid voort. Onder de obstakels voor de nieuwe evangelisatie is nu juist het gebrek aan vreugde en hoop dat dergelijke omstandigheden veroorzaken en verspreiden onder de mensen van onze tijd. Dikwijls is dit gebrek aan vreugde en hoop zo sterk dat het de structuur zelf aantast van onze christelijke gemeenschappen. De nieuwe evangelisatie stelt zich in deze context voor niet als een verplichting, nog een last om te dragen, maar als het geneesmiddel dat in staat is om vreugde en leven te geven aan een werkelijkheid die gevangene is van haar eigen angsten.
Laten wij derhalve met enthousiasme beginnen aan de nieuwe evangelisatie. Laten wij de zoete en bemoedigende vreugde om te evangeliseren leren, ook wanneer het lijkt alsof de verkondiging een zaaien in tranen is (vgl. Ps. 125, 6). “Laat dit voor ons – zoals dat het was voor Johannes de Doper, voor Petrus en Paulus, voor de andere Apostelen en voor een menigte buitengewone verkondigers van het evangelie in de loop van de geschiedenis van de Kerk – een innerlijk vuur zijn dat niets of niemand zal kunnen doden. Laat het de grote vreugde zijn van ons volledig ingezette leven. Moge de nu eens angstige dan weer hoopvol zoekende wereld van onze tijd de Blijde Boodschap ontvangen, niet van bedroefde, ontmoedigde, ongeduldige en angstige dragers van de evangelisatie, maar van dienaren van het evangelie, wier leven vurigheid uitstraalt, die als eersten in zichzelf de vreugde van Christus hebben ontvangen, en die bereid zijn hun eigen leven op het spel te zetten, opdat het Rijk verkondigd en de Kerk ingeplant wordt in het hart van de wereld”[87].
[1] Benedictus XVI, homilie ter gelegenheid van de afsluiting van de bijzondere vergadering van de bisschoppensynode voor het Midden-Oosten (24 oktober 2010): L’Osservatore Romano, 25-26 oktober 2010, p. 8.
[2] Benedictus XVI, apostolische brief in de vorm van een “motu proprio” Ubicumque et semper, waarmee de Pauselijke Raad voor de Bevordering van de Nieuwe Evangelisatie wordt ingesteld (21 september 2010): L’Osservatore Romano, 13 oktober 2010, pp. 4-5.
[3] Benedictus XVI, apostolische postsynodale exhortatie Verbum Domini (30 september 2010), nrs. 96.122, bijlage L’Osservatore Romano, 12 november 2010, pp. 96, 111-112.
[4] Paulus VI, apostolische exhortatie Evangelii nuntiandi (8 december 1975), nr. 80: AAS 68 (1976), 74.
[5] Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, decreet over de missieactiviteit van de Kerk Ad gentes, nr. 2.
[6] Vgl. Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, dogmatische const. Lumen gentium, nr. 2.
[7] Vgl. de heilige Hilarius van Poitiers, In Ps.14: PL 9, 301; Eusebius van Caesarea, In Isaiam 54, 2-3: PG 24, 462-463; de heilige Cyrillus van Alexandrië, In Isaiam V, cap. 54, 1-3: PG 70, 1193.
[8] Paulus VI, apostolische exhortatie Evangelii nuntiandi (8 december 1975), 14: AAS 68 (1976), 13.
[9] Vgl. ibid., nr. 15: AAS 68 (1976), 13-14.
[10] Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, pastorale const. Gaudium et spes, nr. 4.
[11] Vgl. Johannes Paulus II, homilie, gehouden gedurende de heilige mis in het heiligdom van het heilig kruis, Mogila (9 juni 1979), 1: AAS 71 (1979) 865: “Daar waar het kruis zich verheft, verrijst het teken dat de Blijde Boodschap van het heil van de mens door de liefde daar intussen is aangekomen. […] Het nieuwe houten kruis is niet ver van hier opgericht, juist gedurende de vieringen van het millennium. Hiermee hebben wij een teken gekregen, namelijk dat op de drempel van het nieuwe millennium – in deze nieuwe tijden, in deze nieuwe levensomstandigheden – het evangelie weer wordt verkondigd. Er wordt met een nieuwe evangelisatie begonnen, als ging het om een tweede verkondiging, ook al is het in werkelijkheid steeds dezelfde.
[12] Johannes Paulus II, toespraak tot de 19e vergadering van de CELAM (Porte au Prince, 9 maart 1983), nr. 3: AAS 75 1 (1983), 778.
[13] Johannes Paulus II, encycliek Redemptoris missio (7 december 1990), nr. 30: AAS 83 (1991), 276. Vgl. ook de nrs. 1-3, ibid.: AAS 83 (1991), 249-252.
[14] Johannes Paulus II, apostolische exhortatie Christifideles laici (30 december 1988), nr. 35: AAS 81 (1990), 458.
[15] Vgl. Johannes Paulus II, apostolische postsynodale exhortatie Ecclesia in Africa (14 september 1995), nrs. 57.63: AAS 85 (1996), 35-36, 39-40; Id., apostolische postsynodale exhortatie Ecclesia in America (22 januari 1999), nrs. 6.66: AAS 91 (1999), 10-11, 56; Id., apostolische postsynodale exhortatie Ecclesia in Asia (6 november 1999), nr. 2: AAS 92 (2000), nr. 18: AAS 94 (2002), 386-389.
[16] Johannes Paulus II, apostolische postsynodale exhortatie Ecclesia in Europa (28 jumi 2003), nr. 2: AAS 95 (2003), 650, die overigens verwijst naar nr. 2 van de slotverklaring van de eerste bijzondere vergadering van de bisschoppensynode voor Europa (1991). Vgl. ook Ecclesia in Europa (28 juni 2003), nr. 45: AAS 95 (2003), 677.
[17] Vgl. ibid., n. 32: AAS 95 (2003), 670: “Tegelijkertijd wil ik nogmaals de herders, broeders en zusters van de orthodoxe Kerken geruststellen dat de nieuwe evangelisatie op geen enkele wijze verward mag worden met proselitisme, met behoud van de plicht tot respect voor de waarheid, de vrijheid en de waardigheid van iedere persoon”. De noodzaak van de evangelisatie, het verschil tussen evangelisatie en proselitisme, de wijze waarop evangelisatie wordt beleefd binnen een duidelijke oecumenische houding: men heeft een verduidelijking van deze thema’s in het document van de Congregatie voor de Geloofsleer, Leerstellige nota over enkele aspecten van de evangelisatie (3 december 2007), nrs. 10-12: AAS 100 (2008), 498-503.
[18] Benedictus XVI, toespraak tot de Romeinse Curie (21 december 2009): AAS 102 (2010), 40. Hetzelfde beeld van de “voorhof der heidenen” wordt door paus Benedictus XVI weer opgenomen in de Boodschap voor Wereldcommunicatiedag (24 januari 2010): AAS 102 (2010) 117. In deze tekst zijn de nieuwe “voorhoven der heidenen” de nieuwe ruimten van socialisering die de nieuwe media hebben geschapen en die steeds voller raken: nieuwe evangelisatie wil zeggen paden uitdenken voor de verkondiging van het evangelie ook in die ultramoderne ruimten.
[19] Vgl. bijvoorbeeld de heilige Clemens van Alexandrië, Protrepticon IX, 87, 3-4 (Sources chrétiennes, 2, 154); de heilige Augustinus, Sermo 14, D [= 352 A], 3 (Nuova Biblioteca Agostiniana, XXXV/1, 269-271).
[20] Vgl. bijvoorbeeld Johannes Paulus II, encycliek Redemptoris missio (7 december 1990), nr. 37: AAS 83 (1991), 282-286.
[21] Vgl. Benedictus XVI, toespraak tot de deelnemers aan de plenaire vergadering van de Pauselijke Raad voor de Cultuur (8 maart 2008):AAS 100 (2008), 245-248.
[22] Vgl. Benedictus XVI, toespraak tot de deelnemers aan de plenaire vergadering van de Pauselijke Raad voor de cultuur (8 maart 2008): AAS 100 (2008), 245-248.
[23] Vgl. Benedictus XVI, encycliek Caritas in Veritate (29 juni 2009), nr. 42: AAS 101 (2009), 677-678.
[24] Vgl. Johannes Paulus II, encycliek Redemptoris missio (7 december 1990), nr. 37: AAS 83 (1991), 282-286; Benedictus XVI, Boodschap voor Wereldcommunicatiedag 2010 (24 januari 2010): AAS (102) 2010, 117.
[25] Vgl. Benedictus XVI, encycliek Caritas in Veritate (29 juni 2009), nr. 42: AAS 101 (2009), 678: “Men heeft lange tijd gedacht dat de arme volken in een van te voren vastgelegd ontwikkelingsstadium zouden moeten blijven en genoegen zouden moeten nemen met de filantropie van de ontwikkelde volken. Tegen die mentaliteit heeft Paulus VI in de encycliek Populorum progressio stelling genomen. Vandaag de dag zijn de ter beschikking staande materiële mogelijkheden om deze volken uit de armoede te redden potentieel groter dan vroeger, maar ze zijn voornamelijk in beslag genomen door de ontwikkelde volken zelf, die meer konden profiteren van het proces van de liberalisering van de mobiliteit van kapitaal en arbeidskracht. De wereldwijde uitbreiding van de welstand mag daarom niet door egoïstische, protectionistische projecten worden afgeremd of gedicteerd door individuele belangen. De betrokkenheid van jonge, opkomende landen of ontwikkelingslanden maakt immers vandaag de dag een betere omgang met de crisis mogelijk. De bij het globaliseringsproces behorende verandering brengt grote moeilijkheden en gevaren met zich mee, die alleen overwonnen kunnen worden, als men zich bewust is van de antropologische en ethische geest die uit de diepte de globalisering zelf in de richting van een solidaire humanisering leidt. Helaas wordt die geest dikwijls bedolven en onderdrukt door individualistisch en utilitaristisch gekleurde zienswijzen”.
[26] Vgl. Benedictus XVI, encycliek Spe salvi (30 november 2007), nr. 22: AAS 99 (2007), 1003-1004.
[27] Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, brief over enkele aspecten van de christelijke meditatie Orationis formas (15 oktober 1989): AAS 82 (1990), 362-379.
[28] Vgl. Johannes Paulus II, apostolische exhortatie Christifideles laici (30 december 1988), nr. 34: AAS 81 (1989), 455.
[29] Ibid. nr. 26: AAS 81 (1989), 438.
[30] Ibid., nr. 34: AAS 81 (1989), 455, hernomen in het “motu proprio”Ubicumque et semper”, waarmee de Pauselijke Raad voor de bevordering van de Nieuwe Evangelisatie is ingesteld (21 september 2010): L’Osservatore Roano, 13 oktober 2010, pp. 4-5.
[31] Johannes Paulus II, encycliek Redemptoris missio (7 december 1990), nr. 34: AAS 83 (1991), 279-280.
[32] Vgl. Vijfde Conferentie van het Latijns-Amerikaanse Episcopaat en de Caraïbische Eilanden, slotdocument (Aparecida, 13-31 mei 2007), nrs. 365-370: http:/www.celam.org/ celam.info/ download/ Documento_Conclusivo_Aparecida.pdf
[33] Vgl. Origenes, In Evangelium secundum Matthaeum, 17, 7: PG 13, 1197 B; de heilige Hiëronymus, Translatio homiliarum Origenis in Lucam, 36: PL 26, 324-325.
[34] Zoals Dei Verbum ons eraan herinnert, Jezus Christus, “die zegt: wie Mij ziet, ziet de Vader (vgl. Joh. 14, 9), vervult de openbaring, brengt haar tot voltooiing en bekrachtigt haar met goddelijk getuigenis door geheel zijn tegenwoordigheid en verschijning, door woorden en werken, door tekenen en wonderen, vooral echter door zijn dood en glorievolle opstanding uit de doden en tenslotte door de zending van de Geest der waarheid: de openbaring namelijk, dat God met ons is om ons te bevrijden uit de duisternis van zonde en dood en ons op te wekken tot het eeuwige leven” (Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, dogmatische const. Dei Verbum, nr. 4).
[35] Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Leerstellige nota over enkele aspecten van de evangelisatie (3 december 2007), nr. 2: AAS 100 (2008), 490.
[36] Benedictus XVI, encycliek Deus caritas est (25 december 2005), nr. 1: AAS 98 (2006), 217.
[37] Vgl. Congregatie voor de Clerus, Algemeen Directorium voor de Catechese (15 augustus 1997), nr. 100.
[38] Vgl. Ibid., nr. 141.
[39] Vgl. Johannes Paulus II, apostolische constitutie Fidei depositum (11 november 1992): AAS 86 (1994), 113-118; overgenomen door de Congregatie voor de Clerus, Algemeen Directorium voor de Catechese (15 augustus 1997), nr. 122.
[40] Johannes Paulus II, apostolische exhortatie Christifideles laici (30 december 1988), nr. 34: AAS 81 (1989), 455. Vgl. ook Johannes Paulus II, apostolische postsynodale exhortatie Ecclesia in America (22 januari 1999), 66: AAS 91 (1999), 801; Benedictus XVI, apostolische postsynodale exhortatie Verbum Domini (30 september 2010), nr. 94; bijlage L’Osservatore Romano, 12 november 2010, pp. 91-92.
[41] Vgl. Congregatie voor de Clerus, Algemeen Directorium voor de catechese (15 januari 1997), nr. 47: “Het conciliedecreet Ad gentes heeft duidelijk aangegeven hoe het evangelisatieproces verloopt: christelijk getuigenis, dialoog, de aanwezigheid van de naastenliefde (11-12), verkondiging van het evangelie en uitnodiging tot bekering (13), catechumenaat en christelijke initiatie (14), vorming van de christelijke gemeenschap door middel van de sacramenten en de kerkelijke bediening (15-18). Dat is de dynamiek bij het vestigen en opbouwen van de Kerk”.
[42] Ibid. nr. 48. De tekst van het directorium vormt een heldere en nauwkeurige beschrijving van deze elementen en geeft daarbij een originele samenvatting van het conciliedecreet Ad gentes, de apostolische exhortatie Evangelii nuntiandi van Paulus VI en de encycliek Redemptoris missio van Johannes Paulus II.
[43] Vgl. Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, dogmatische constitutie Dei Verbum nr. 7 v.
[44] Vgl. 12e algemene gewone vergadering van de bisschoppensynode, Boodschap aan het volk van God (24 oktober 2008), deel drie: L’Osservatore Romano 25 oktober 2008, p. 4.
[45] Vgl. Benedictus XVI, apostolische postsynodale exhortatie Verbum Dei (30 september 2010), nrs. 10.75; bijlage L’Osservazione Romano, 12 november 2010, pp. 62-64.
[46] Vgl. ibid., nrs. 58-60; bijlage L’Osservatore Romano, 12 november 2010, pp. 15, 74.
[47] Vgl. ibid., nrs. 90-98: bijlage L’Osservatore Romano, 12 november 2010, pp. 89-95, 103.
[48] Ibid., nr. 104: bijlage L’Osservatore Romano, 12 november 2010, p. 98-99.
[49] 12e algemene gewone vergadering van de bisschoppensynode, Slotlijst van Voorstellen (25 oktober 2008), voorstel 38. Vgl. ook Benedictus XVI, apostolische postsynodale exhortatie Verbum Domini (30 september 2010, nrs. 74. 105: bijlage L’Osservatore Romano, 12 november 2010, p. 73-74, 99-100.
[50] Benedictus XVI, apostolische postsynodale exhortatie Verbum Domini (30 september 2010), nr. 93: bijlage L’Osservatore Romano, 12 november 2010, p. 91.
[51] Vgl. Johannes Paulus II, apostolische exhortatie Catechesi tradendae (16 oktober 1979), nr. 3: AAS 71 (1979), 1279: “Deze synode heeft in een uitzonderlijke atmosfeer van dankbaarheid en hoop gewerkt. Zij heeft in de catechetische vernieuwing een kostbaar geschenk van de Heilige Geest aan de hedendaagse Kerk herkend, een geschenk waarop overal ter wereld de christelijke gemeenschappen op ieder niveau met een edelmoedigheid en inventieve toewijding antwoorden die bewondering wekken. Het noodzakelijke onderscheid kon dus worden gepraktiseerd voor een zeer levendige realiteit en in het volk van God een grote ontvankelijkheid vinden voor de genade van de Heer en de richtlijnen van het leergezag”. Een beoordeling van de toestand van de catechese, haar vorderingen en moeilijke punten kan men vinden in het Algemene Directorium voor de Catechese (15 augustus 1997), 29-30.
[52] Voor een presentatie van deze methoden zie Congregatie voor de Clerus, Algemeen Directorium voor de Catechese (15 augustus 1997), deel 3, hoofdst. 2; deel vier, hoofdst. vier en vijf.
[53] Vgl. Johannes Paulus II, apostolische exhortatie Catechesi tradendae (16 oktober 1979), nr. 55: AAS 71 (1979), 1322-1323.
[54] Vgl. ibid., nrs. 30-31: AAS 71 (1979), 1302-1304.
[55] Vgl Congregatie voor de Clerus, Algemeen Directorium voor de Catechese, nr. 78.
[56] Johannes Paulus II, apostolische exhortatie Catechesi tradendae (16 oktober 1979), nr. 58: AAS 71 (1979), 1324-1325:”Welnu, er is ook een pedagogie van het geloof, en men kan nooit genoeg spreken over hetgeen een dergelijke pedagogie van het geloof de catechese kan brengen. Het is immers een normale zaak ten gunste van de opvoeding in het geloof de beproefde en vervolmaakte technieken van de opvoeding als zodanig aan te passen. Men dient echter op ieder ogenblik rekening te houden met de fundamentele originaliteit van het geloof. Wanneer men het over de pedagogie van het geloof heeft, dan gaat het niet erom menselijke kennis door te geven, ook al is die nog zo hoogstaand; het gaat erom de openbaring van God in haar geheel mee te delen. God zelf heeft zich in de loop van de heilsgeschiedenis en vooral in het evangelie bediend van een pedagogie die model moet blijven voor de pedagogie van het geloof. Een techniek heeft alleen maar waarde in de catechese in de mate waarin zij zich ten dienste stelt van het doorgeven van het geloof en de opvoeding tot het geloof; in het tegengestelde geval heeft zij geen enkele waarde“. Vgl. hervatting en uitwerking in Congregatie voor de Clerus, Algemeen Directorium voor de Catechese (15 augustus 1977), nrs. 143-144.
[57] Vgl. Congregatie voor de Clerus, Algemeen Directorium voor de Catechese (15 augustus 1997), nr. 105. Vgl. ook Catechismus van de Katholieke Kerk, nrs. 4-10.
[58] Congregatie voor de Clerus, Algemeen Directorium voor de catechese (15 augustus 1997), nr. 68.
[59] Vgl. Tweede Vaticaans Concilie, decreet over de missieactiviteit van de Kerk Ad gentes, nr. 14: “Zij die het geloof in Christus door de Kerk van God hebben ontvangen, dienen met liturgische plechtigheden tot het catechumenaat te worden toegelaten; dit is niet louter een uiteenzetting van geloofswaarheden en geboden, maar een inleiding op en een genoegzaam voortgezette oefenschool voor heel het christelijk leven waardoor de leerlingen met Christus, hun Leraar worden verbonden. De catechumenen moeten daarom op passende wijze worden ingewijd in het heilsgeheim en door de beoefening van de evangelische leefwijze en door heilige riten, op achtereenvolgende tijden te vieren, worden ingeleid in het leven van geloof, liturgie en liefde van het volk van God. […] Deze christelijke initiatie tijdens het catechumenaat moet niet alleen door catechisten of priesters maar door heel de gemeenchap van gelovigen, op bijzondere wijze echter door de peter en meter worden verzorgd, zodat de catechumenen vanaf het begin ondervinden, dat zij behoren tot het volk van God. Daar het leven van de Kerk apostolisch is, moeten de catechumenen tevens leren door het getuigenis van het leven en door de belijdenis van het geloof actief mee te werken aan de evangelisering en de opbouw van de Kerk”.
[60] Congregatie voor de Clerus, Algemeen Directorium voor de Catechese (15 augustus 1997), nr. 91: “De catechese na het doopsel is geen slaafse kopie van het op het doopsel voorbereidende catechumenaat, en is zich ervan bewust dat de catechesanten gedoopt zijn; toch zal ze er goed aan doen zich te laten inspireren door deze “school van voorbereiding op het christelijk bestaan” en haar voordeel te doen met de voornaamste elementen van het catechumenaat”.
[61] Vgl. ibid., nrs. 90-91.
[62] Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, dogmatische const. Lumen gentium, nr. 26. De tekst wordt aangehaald en opgepakt door het Algemeen Directorium voor de Catechese bij nr. 217 om de verhandeling te beginnen over degenen die het catechetisch dienstwerk verrichten.
[63] Een presentatie van de rol en de taken van ieder van deze personen met het oog op de verkondiging van het geloof, wordt gegeven door de Congregatie voor de Clerus, Algemeen Directorium voor de Catechese (15 augustus 1997), nrs. 219-232.
[64] Vgl. Benedictus XVI, toespraak tot de deelnemers aan het 4e nationale congres van de Kerk van Italië (Verona, 19 oktober 2006): AAS 98 (2006), 804-817.
[65] Benedictus XVI, Homilie tijdens de heilige mis voor het begin van het petrinisch ambt (24 april 2005): AAS 97 (2005), 710.
[66] Vgl. Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, verklaring over de godsdienstvrijheid Dignitatis humanae, nr. 6.
[67] Paulus VI, apostolische exhortatie Evangelii nuntiandi (8 december 1975), nr. 46: AAS 68 (1976), 36.
[68] Ibid., nr. 15: AAS 68 (1976), 14-15.
[69] Vgl. Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, decreet over de missieactiviteit van de Kerk Ad gentes, nr. 14.
[70] In dit proces heeft een grote rol gespeeld de publicatie van de Ordo Initiationis Christianae Adultorum, editio typica 1972, reimpressio emendata 1974. Door dit rituale heeft zich de catechetische reflectie laten inspireren bij de werkzaamheden betreffende de revisie van de catechetische praktijk.
[71] Al deze inspanningen worden door het Algemeen Directorium voor de Catechese (15 augustus 1997), nrs. 88-91, onder de noemer “catechumenaat van het doopsel” gebracht.
[72] Vgl. Benedictus XVI, apostolische postsynodale exhortatie Sacramentum caritatis (22 februari 2007), nr. 18: AAS 99 (2007), 119: “In dit verband is het noodzakelijk de aandacht te vestigen op de volgorde van de sacramenten van de initiatie. In de Kerk zijn er verschillende tradities. De verscheidenheid blijkt duidelijk uit de kerkelijke gewoonten van het oosten en uit dezelfde westerse praktijk voor wat betreft de initiatie van volwassenen in vergelijking met die van kinderen. Toch zijn dergelijke verschillen niet van dogmatische aard. Concreet genomen is het noodzakelijk na te gaan welke praktijk in feite de gelovigen beter kan helpen het sacrament van de eucharistie centraal te stellen, als de werkelijkheid waar alle initiatie op gericht is. Laten de bisschoppenconferenties, in nauwe samenwerking met de terzake bevoegde dicasteries van de Romeinse Curie, nagaan of de huidige trajecten van initiatie wel werken, opdat de christen door de opvoedingsinspanning van onze gemeenschappen geholpen wordt steeds volwassener te worden en ertoe komt in zijn leven een authentiek eucharistische houding aan te nemen, zodat hij in staat is op een adequate manier voor onze tijd rekenschap te geven van zijn eigen hoop”.
[73] Vgl. Paulus VI, apostolische exhortatie Evangelii nuntiandi (8 december 1975), nr. 51: AAS 68 (1976), 40.
[74] Vgl. Johannes Paulus II, encycliek Redemptoris missio (7 december 1990), nr. 44: AAS 83 (1991), 290-291.
[75] Vgl. Congregatie voor de Clerus, Algemeen Directorium voor de Catechese (15 augustus 1997), nrs. 61-62.
[76] Vgl. Benedictus XVI, toespraak tot de bisschoppen van Brazilië op bezoek “ad limina apostolorum” (7 september 2009): L’Osservatore Romano, 7-8 september 2009, p. 5: “In de decennia na het het Tweede Vaticaans Concilie hebben sommigen de opening naar de wereld niet geïnterpreteerd als een eis van de missionaire ijver van het Hart van Christus, maar als een overgang naar de secularisatie en daarin enkele waarden bespeurd van een grote christelijke diepgang, zoals gelijkheid, vrijheid en solidariteit, en zich bereid getoond concessies te doen en terreinen van samenwerking te ontdekken. […] Onbewust is men terechtgekomen in de zelfsecularisatie van veel kerkelijke gemeenschappen; omdat deze erop hoopten allen die veraf stonden, tevreden te stellen, hebben zij degenen die er reeds deel van uitmaakten, bedrogen en gedesillusioneerd zien weggaan: onze tijdgenoten willen, wanneer zij ons ontmoeten, zien wat zij nergens anders zien, oftwel de vreugde en de hoop die voortkomen uit het feit dat wij bij de verrezen Christus zijn”.
[77] Hier wordt verwezen naar het initiatief dat op voorstel van paus Benedictus XVI door de Pauselijke Raad voor de Cultuur wordt bevorderd. De “voorhoven der heidenen” zijn plaatsen waar een begin kan worden gemaakt met een wederzijds verrijkende en cultureel stimulerende ontmoeting tussen christenen en hen die de religie voelen als iets dat ver van hen af staat, maar tot God willen naderen als onbekende.
[78] Vgl. Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, pastorale const. Gaudium et spes, nr. 22.
[79] Benedictus XVI, toespraak tot de katholieke opvoeders (Catholic University of America, Washinton D.C., 17 april 2008): L’Osservatore Romano, 19 april 2008, p. 9.
[80] Benedictus XVI, toespraak bij de opening van het Congres van het bisdom Rome (Rome 11 juni, 2007): L’Osservatore Romano 13 juni 2007, pp. 4-5.
[81] Benedictus XVI, encycliek Caritas in veritate (29 juni 2009), nr. 51: AAS 101 (2009), 687-688.
[82] Paulus VI, apostolische exhortatie Evangelii nuntiandi (8 december 1975), nr. 41: AAS 68 (1976), 31-32. Vgl. Benedictus XVI, apostolische postsynodale exhortatie Sacramentum caritatis (22 februari 2007), nr. 85: AAS 99 (2007), 170-171.
[83] Vgl. Catechismus van de Katholieke Kerk, nr. 2685.
[84] Vgl. Johannes Paulus II, algemene audiëntie (21 oktober 1992): L’Osservatore Romano, 22 oktober 1992, p. 5.
[85] Johannes Paulus II, apostolische brief Novo millennio ineunte (6 januari 2001), nr. 40: AAS (2001), 294.
[86] Benedictus XVI, encycliek Spe salvi (30 november 2007), nr. 31: AAS 99 (2007), 1010.
[87] Paulus VI, apostolische exhortatie Evangelii nuntiandi (8 december 1975), nr. 80: AAS 68 (1976), 75.
bron SRKK (Secretariaat Rooms Katholieke Kerk)